Eens waren er mensen die in God geloofden. Ze wisten toen ook dat alle mensen voor God gelijk zijn. Natuurlijk waren zij ook verschillend. Maar ze beseften dat de gelijkheid voor God groter was dan hun onderlinge verschillen.
Maar toen gebeurde het dat de mensen ophielden in God te geloven. Ze zeiden dat Hij dood was. Toch konden ze Hem niet vergeten. Omdat ze niet meer in God geloofden was het alsof, met God, ook de gelijkheid was gestorven. Daarom probeerden de mensen de gelijkheid nieuw leven in te blazen.
Maar Gods dood betekende nog niet dat de mensen nu zelf goden waren geworden. Daarom konden ze die dode gelijkheid niet weer tot leven brengen. Toch konden ze in elk geval proberen om de verschillen te doden. En daar begonnen ze toen mee. Telkens als zij een verschil ontdekten benoemden ze een commissie die moest dan uitzoeken hoe ze dat verschil uit de wereld konden krijgen. Maar nog was het ene niet weggewerkt of hun oog viel alweer op een nieuw verschil. Er kwam geen eind aan.
Het verschil tussen rijk en arm konden ze wel wat gladstrijken; want geld is tenslotte iets dat de mens zelf heeft uitgevonden. Maar van vele andere verschillen gaat dat niet op, zoals van dat tussen man en vrouw, sterken en zwakken, verstandigen en minder verstandigen of dat tussen kleinen en groten. Men kon van mannen geen vrouwen maken, hoewel het soms aardig gelukte mannen ertoe te bewegen op te houden man te zijn. Ook kon men van vrouwen geen mannen maken, maar men probeerde haar zover te krijgen op te houden vrouw te zijn.
Het gelukte echter niet om van zwakken sterken te maken of van dommen verstandige mensen. Daarom probeerde men om de verstandigen dommer te maken en de sterken zwakker. Want al waren de mensen geen goden: men kon toch wel voorschrijven dat niemand iets mocht wezen wat niet alle anderen ook konden zijn.
Toch bleef het maar moeilijk om alle verschillen uit de wereld te krijgen. Uiteindelijk werden de mensen zo ijverig in het opsporen van verschillen, dat zij aan niets anders meer dachten. Het allerkleinste verschil trok direct aller aandacht en moest het als een koekoeksjong ontgelden, dat van alles de schuld kreeg. Kijk, dit werd nu het vreemde: hoe brandender de mensen naar gelijkheid verlangden, des te scherper kregen zij alleen maar oog voor de verschillen. Overal moest de gelijkheid heersen, maar alleen de verschillen spraken nog. En hoe meer zij gelijkheid bewerkten, des te meer schenen er alleen maar verschillen te bestaan.
Steeds onwerkelijker werd de gelijkheid en het enig-werkelijke was dat gehate verschil. Tenslotte waren er een paar die inzagen dat men, om de verschillen weg te werken, de mensen moest gaan uitroeien. Dat zou dan in naam van de gelijkheid gebeuren. Zo eindigde de poging om de gelijkheid – die tegelijk met God gestorven was – weer nieuw leven in te blazen.
Lees verder
Noten
Uit: Dagboekaantekeningen Kierkegaard
Bron: Kierkegaard en de riooljournalistiek door Wim R. Scholten