Op de weg van het objectieve denken


Op de weg van het objectieve denken wordt het subject een toevalligheid; en daardoor het bestaan tot iets onverschilligs, iets dat verdwijnt.

De weg voert van het subject af naar de objectieve waarheid; en terwijl subject en subjectiviteit iets onverschilligs worden, wordt de waarheid dat ook, en dat is juist haar objectieve geldigheid, want het belang ligt, evenals het beslissende, in het subjectieve.

De weg van het objectieve denken nu voert tot abstract denken, tot mathematiek, tot historische kennis van allerlei aard; hij voert steeds weg van het subject, wiens zijn of niet-zijn, objectief volkomen juist, volkomen onverschillig wordt; volkomen juist, want zijn of niet-zijn heeft, zoals Hamlet zegt, slechts subjectieve betekenis.

Tot zijn maximum opgevoerd zal die weg tot een tegenstrijdigheid leiden; en voor zover het subject zichzelf niet onverschillig wordt, is dat slechts een bewijs dat zijn objectief streven niet objectief genoeg is; in zijn maximum zal hij tot de tegenstrijdigheid leiden dat slechts het objectieve over is gebleven, en de subjectiviteit verloren is gegaan, te weten de bestaande subjectiviteit, die gepoogd heeft te worden wat men in abstracte zin de subjectiviteit noemt, de abstracte vorm der abstracte objectiviteit. En toch is de objectiviteit, die ontstaan is, subjectief beschouwd, tot haar maximum opgevoerd, óf een hypothese óf een benadering, omdat elke eeuwige beslissing juist in het subjectieve gelegen is.

Intussen meent de objectieve weg een zekerheid te hebben die de subjectieve weg niet heeft  


Intussen meent de objectieve weg een zekerheid te hebben die de subjectieve weg niet heeft (en het spreekt voor zich dat bestaan, te bestaan en objectieve zekerheid zich niet verenigd laten denken), zij meent aan een gevaar te ontkomen dat de subjectieve weg wacht, en dat gevaar, tot zijn maximum opgevoerd, is waanzin.

Wanneer men de waarheid slechts subjectief bepaalt, zijn waanzin en waarheid ten slotte niet meer van elkaar te onderscheiden, daar zij beide innerlijkheid kunnen bezitten. Maar men wordt niet waanzinnig door objectief te worden. Misschien mag ik mij hier een kleine opmerking veroorloven die niet overbodig schijnt in een objectieve tijd. Is wellicht het gemis aan innerlijkheid waanzin? De objectieve waarheid bewijst als zodanig volstrekt niet dat hij, die haar verkondigt, verstandig is; integendeel, zij kan ook aan het licht brengen dat de man gek is, ofschoon hetgeen hij zegt volkomen en objectief waar is.

Is wellicht het gemis aan innerlijkheid waanzin?


Het zij mij vergund een voorval te vertellen dat, zonder enige opsmukking van mij, direct uit een krankzinnigengesticht afkomstig is. Een patiënt uit zulk een gesticht wil weglopen, en brengt zijn voornemen ook werkelijk ten uitvoer door uit het raam te springen. Hij bevindt zich nu in de tuin van het gesticht, en wil aan zijn ontsnappingspoging beginnen. Daar valt hem in (zal ik zeggen dat hij verstandig of gek genoeg was om die inval te hebben?): “als ik in de stad komt zal men mij herkennen, en waarschijnlijk zal men mij dadelijk weer terugbrengen; het komt er dus op aan dat ik door de objectieve waarheid van mijn woorden aan elk mens bewijs dat, wat mijn verstand betreft, alles in orde is.” Terwijl hij daar zo over loopt te denken ziet hij een kegelbal op de grond liggen; hij raapt die op en steekt hem in de achterzak van zijn jas. Bij elke stap die hij doet slaat die bal, met verlof gezegd, tegen zijn achterste delen aan, en elke keer dat die tegen hem aankomt zegt hij “bom, de aarde is rond”. Hij komt in de hoofdstad en bezoekt meteen een van zijn vrienden; hij wil hem overtuigen dat hij niet gek is, loopt daarom de kamer op en neer, en herhaalt steeds maar weer: “bom, de aarde is rond”.

Maar is de aarde dan niet rond? Eist het krankzinnigengesticht nog weer een offer ter wille van die beschouwing, als in die verre tijd, toen iedereen meende dat zij zo plat was als een pannenkoek? Of is die man gek, die door een algemeen erkende en objectieve waarheid te zeggen, hoopt te bewijzen dat hij niet gek is? En toch werd het de arts juist hierdoor duidelijk dat de patiënt nog niet genezen was, terwijl de genezing toch niet hierin kan bestaan, dat men hem laat aannemen dat de aarde plat is.

De objectieve waarheid bewijst als zodanig volstrekt niet dat hij, die haar verkondigt, verstandig is; integendeel, zij kan ook aan het licht brengen dat de man gek is, ofschoon hetgeen hij zegt volkomen en objectief waar is.


Maar niet alle mensen zijn artsen; en de eis van onze tijd heeft grote invloed op de kwestie van de waanzin; ja, men zou bijna in verzoeking komen om aan te nemen dat de nieuwere tijd, die het christendom heeft gemoderniseerd, ook Pilatus’ vraag heeft gemoderniseerd; en dat de drang des tijds om een rustpunt te vinden zich uitspreekt in de vraag: wat is waanzin? Als een privaatdocent, elke keer dat de panden van zijn jas hem eraan herinneren dat hij iets moet zeggen, zegt: de omnibus dubitaudum est (men moet aan alles twijfelen) en hij vol goede moed een systeem zit te schrijven, waarin men om het andere punt voldoende inwendig bewijs vindt dat de man nooit aan iets getwijfeld heeft, dan wordt hij niet voor gek aangezien. –

Deze soort waanzin is minder menselijk dan de andere


Don Quixote is het voorbeeld van de subjectieve waanzin, waarin de hartstocht van het inwendig leven zich op een enkele bepaalde eindige voorstelling richt. Is er geen inwendig leven, dan heeft men de praatzieke waanzin, die nog wel zo komisch is; en het ware te wensen dat een psycholoog het experiment wilde maken, om een handvol zulke filosofen bij elkaar te nemen en te vergelijken. Als de waanzin een afdwaling is van het inwendig leven, dan is dit het tragische en het komische, dat hetgeen dat voor de ongelukkige van oneindig belang is, een idee fixe is die voor niemand anders van belang is.

Is de waanzin daarentegen een gebrek aan inwendig leven, dan is het komische, dat hetgeen de gelukkige weet het ware is, het ware, dat de gehele mensheid aangaat, maar dat volstrekt niet de hooggeachte prater aangaat. Deze soort waanzin is minder menselijk dan de andere; men siddert ervoor om de eerste in de ogen te zien, uit vrees de diepte der woestheid te zien; maar naar de ander durft men in het geheel niet te zien, uit vrees van te ontdekken dat hij geen echte ogen heeft, maar glazen ogen, en haar van vlechtwerk; in één woord dat hij een kunstproduct is.

Ontmoet men bij toeval zulk een krankzinnige, wiens ziekte er juist in bestaat dat hij van zinnen is, dan luistert men met een kille huivering naar hem; want men weet niet of men denken moet dat men met een mens spreekt of met een wandelstok, een kunstige uitvinding van zekere Döbler, waarin een fotografie verborgen is. Een glas wijn te drinken met de beul is al onaangenaam genoeg voor een fatsoenlijk man, maar een verstandig gesprek te houden over het speculatieve met een wandelstok – dat is bijna om gek van te worden.


Lees verder


Een glas wijn te drinken met de beul is al onaangenaam genoeg voor een fatsoenlijk man, maar een verstandig gesprek te houden over het speculatieve met een wandelstok – dat is bijna om gek van te worden.


Noten

Uit: Nieuwe keur uit de werken van Søren Kierkegaard

Uit het Deens vertaald door R. M. Chantepie de la Saussaye