Sommigen van mijn landgenoten menen dat de moedertaal niet geschikt is om moeilijke gedachten uit te drukken. Die mening komt mij vreemd en ondankbaar voor, en ik vind het ook vreemd en overdreven om zozeer voor haar te willen ijveren, dat men bijna vergeet zich over haar te verheugen; om zo ijverig voor haar onafhankelijkheid te strijden, dat die ijver er bijna op schijnt te duiden dat men zich reeds afhankelijk voelt, dat men zich zorgen maakt over het woord waarover de strijd gaat, in plaats van te genieten van de schoonheid der taal.
een taal die niet ver weg vindt wat dichtbij ligt, of in de diepte zoekt wat voor de hand ligt
Ik voel mij gelukkig verbonden te zijn aan mijn moedertaal, verbonden zoals wellicht weinigen, verbonden zoals Adam aan Eva, omdat er geen andere vrouw was; verbonden omdat het mij onmogelijk is geweest een andere taal te leren; en dus ook om in verzoeking te komen hoogmoedig en hoog te zijn jegens de aangeborene.
Maar ook blij om aan een moedertaal verbonden te zijn, die rijk is aan innerlijke oorspronkelijkheid, als zij het gemoed verruimt, als haar zoete klank wellustig het oor streelt; een moedertaal, die niet zuchtend zwoegt onder de moeilijke gedachte, en daarom denken misschien velen dat zij die niet kan uitdrukken, terwijl zij die zonder veel moeite uitdrukt; een taal die niet ver weg vindt wat dichtbij ligt, of in de diepte zoekt wat voor de hand ligt, omdat zij, in de rechte verhouding tot haar onderwerp staande, er uitdrukking aan geeft, gelijk een kind een gelukkige opmerking maakt, zonder het zelf recht te weten; een taal, die toornig en gevoelig wordt, als maar de rechtmatige minnaar op mannelijke wijze de vrouwelijke hartstocht van de taal weet te wekken; die zelfbewust is en zegeviert, als maar de rechtmatige heerser haar weet aan te voeren; lenig als een worstelaar, als maar de rechte denker haar niet loslaat, en de gedachte niet loslaat; een taal, die al schijnt zij op een enkele plaats arm te zijn, dit toch niet is, maar die versmaad wordt als een bescheiden geliefde, die toch alles waard is; een taal, die in staat zijnde het grote, het beslissende, het uitnemende uit te drukken, tevens een liefelijke, aantrekkelijke, vrolijke voorliefde heeft voor de verbindende gedachte, en het nevenbegrip, en het bijvoeglijk naamwoord, en het licht gekeuvel, en het neuriën der overgangen, en het zachte der buigingen, en het verborgen gedijen van het geheime welbehagen; een taal, die scherts even goed begrijpt als ernst; een moedertaal, die haar kinderen gevangen houdt met een keten, die licht te dragen valt – ja! maar moeilijk te verbreken is.

een moedertaal, die haar kinderen gevangen houdt met een keten, die licht te dragen valt – ja! maar moeilijk te verbreken is.
Lees verder
Noten
Uit: Keur uit de werken van Søren Kierkegaard
Uit het Deens vertaald door: R. C. S.