Waarom mensen zichzelf verdoven (1)


I

Wat is de verklaring van het feit dat mensen dingen gebruiken om zich te verdoven: wodka, wijn, bier, hasjiesj, opium, tabak en andere, minder gebruikelijke zaken: ether, morfine, vliegenzwam, enz.? Wanneer zijn ze daarmee begonnen? Waarom heeft zich dat zo snel verbreid en verbreidt het zich nog steeds onder allerlei mensen, ontwikkelde en onontwikkelde? Hoe komt het dat waar geen wodka, wijn of bier voorhanden zijn, opium, hasjiesj, vliegenzwam en dergelijke worden aangetroffen en dat tabak overal gebruikt wordt?

Waarom willen mensen zichzelf verdoven?

Vraag iemand waarom hij wijn is gaan drinken en waarom hij dat nog steeds doet. Hij zal antwoorden, “O, dat vind ik lekker en iedereen drinkt,” en misschien zegt hij ook nog, “ik word er vrolijk van.” Sommige mensen — zij die zich nooit de moeite getroost hebben om erover na te denken of wijn drinken al dan niet goed voor hen is — zullen daaraan toevoegen dat wijn goed voor de gezondheid is en dat je daar sterker van wordt; dat wil zeggen dat ze iets beweren waarvan al lang bewezen is dat het niet steekhoudend is.

Vraag een roker waarom hij tabak is gaan gebruiken en waarom hij nog steeds rookt, en ook hij zal antwoorden: “om de tijd te verdrijven; iedereen rookt.”

Door mensen die opium, hasjiesj, morfine of vliegenzwam gebruiken zullen waarschijnlijk soortgelijke antwoorden gegeven worden.

‘Om de tijd te verdrijven, jezelf op te vrolijken, iedereen doet het.’ Maar ‘om de tijd te verdrijven,’ ‘jezelf op te vrolijken,’ of ‘omdat iedereen het doet,’ is duimen draaien, fluiten, een deuntje neuriën, fluit spelen of iets dergelijks misschien wel te verontschuldigen — dat wil zeggen, het is misschien wel te verontschuldigen om iets te doen dat niets te maken heeft met het verspillen van de rijkdommen van de Natuur, iets te verbruiken waarvan de productie grote inspanningen kost, of iets te doen wat onmiskenbaar schade toebrengt aan jezelf en anderen.

Maar het vervaardigen van tabak, wijn, hasjiesj en opium vereist het werk van miljoenen mensen en daarvoor worden miljoenen en miljoenen morgens van het beste land (vaak te midden van een bevolking die land tekort komt) gebruikt om aardappels, hennep, slaapbollen, druiven en tabak te telen.

Bovendien brengen deze onmiskenbaar schadelijke dingen vreselijke ellende teweeg, die door iedereen gekend en erkend wordt en richten meer mensen te gronde dan alle oorlogen en besmettelijke ziekten samen. En iedereen weet dat, zodat ze die dingen eigenlijk niet kunnen gebruiken om ‘de tijd te verdrijven,’ ‘zichzelf op te vrolijken’ of omdat ‘iedereen het doet.’

Er moet een andere reden voor zijn. Doorlopend komen wij overal mensen tegen die van hun kinderen houden en allerlei offers voor hen brengen, maar die toch aan wodka, wijn en bier, of aan opium, hasjiesj of zelfs tabak, uitgeven wat ruim voldoende zou zijn om hun hongerige en armetierige kinderen te voeden, of hen op zijn minst voor ellende te behoeden.

Als iemand, die de keuze heeft tussen enerzijds nood en ellende van een gezin waar hij van houdt, en anderzijds het afzien van verdovende middelen, toch voor het eerste kiest — moet hij daar kennelijk toe aangezet worden door iets dat sterker is, dan omdat iedereen het doet of het plezierig is. Het is duidelijk dat dat dan niet gedaan wordt ‘om de tijd te verdrijven,’ en ook niet louter ‘om zichzelf op te vrolijken.’ Hij wordt daar door een krachtigere reden toe aangezet.

Deze reden — voor zover ik ontdekt heb door over dit onderwerp te lezen, andere mensen gade te slaan en vooral door steeds mijzelf te observeren als ik wijn dronk of tabak rookte — deze reden kan, denk ik, als volgt verhelderd worden.

Iemand die zijn eigen leven gadeslaat, kan in zichzelf vaak twee verschillende wezens opmerken: het ene is blind en lichamelijk, het andere kijkt en is geestelijk. Het blinde, instinctieve wezen eet, drinkt, rust, slaapt, plant zich voort en beweegt, als een opwindapparaat. Het ziende, geestelijke wezen, dat innig verbonden is met het instinctieve, doet niets uit zichzelf, maar beoordeelt alleen de verrichtingen van het instinctieve wezen. Het valt daarmee samen als het instemt met zijn verrichtingen en wijkt daar van af als het die afkeurt.

Dit gadeslaan valt te vergelijken met een kompasnaald, die met de ene kant naar het Noorden en met de andere kant naar het Zuiden wijst, maar over zijn hele lengte verborgen wordt door iets onopvallends dat even lang is en dezelfde richting op wijst als de naald. Dat wordt pas duidelijk als ze beiden een andere kant op wijzen.

Op dezelfde manier wijst het ziende, geestelijke wezen, waarvan wij het optreden doorgaans het geweten noemen, altijd met de ene kant naar wat juist en met de andere naar het wat onjuist is. Zolang wij de richting die het aanwijst — de richting van onjuist naar juist — volgen, merken wij het niet op. Maar je hoeft maar iets te doen dat strijdig is met de aanwijzing van het geweten, of je wordt je bewust van dit geestelijke wezen, dat dan laat zien hoe de instinctieve bezigheden zijn afgedwaald van de richting die door het geweten wordt gewezen.

En zoals een stuurman, die beseft dat hij op de verkeerde koers zit, pas verder kan gaan met het bedienen van roeiriemen, machine of zeilen, als hij zijn koers aangepast heeft aan de aanwijzingen van het kompas, of zijn besef van die koersafwijking heeft verdrongen — kan iedereen die de tweespalt opgemerkt heeft tussen zijn instinctief bezig zijn en zijn geweten, dat alleen maar voortzetten door het aan te passen aan de eisen van zijn geweten, of zichzelf af te sluiten voor de aanwijzingen die zijn geweten hem levert over de onjuistheid van zijn instinctieve leven.

We zouden dus kunnen zeggen dat het hele leven uitsluitend bestaat uit de volgende bezigheden:

  • Je handelen in overeenstemming brengen met het geweten, of
  • Jezelf afsluiten voor de stem van het geweten, ten einde op dezelfde manier door te kunnen leven.

Er bestaat maar één manier om het eerste te bereiken: morele verlichting — de toename van het licht in jezelf en aandacht schenken aan wat daardoor onthuld wordt. Om het tweede te bereiken — je afsluiten voor de stem van je geweten — bestaan er twee manieren: een uiterlijke en een innerlijke. De uiterlijke manier bestaat uit bezigheden die je aandacht afleiden van de door het geweten gegeven aanwijzingen; de innerlijke manier bestaat uit het vervagen van het geweten zelf.

Zoals iemand op twee manieren kan vermijden een voorwerp te zien dat zich vóór hem bevindt: of door zijn blik af te wenden naar andere, opvallendere voorwerpen, of door zelf het zicht van zijn eigen ogen te blokkeren — zo kan iemand zich ook op twee manieren afsluiten voor de stem van zijn geweten: of op de uiterlijke manier, door zijn aandacht te richten op allerlei bezigheden, beslommeringen, vermaak of spelletjes; of op de innerlijke manier, door het aandachtsorgaan zelf te blokkeren.

Voor mensen met een afgestompt, beperkt moreel gevoel, is uiterlijke afleiding vaak geheel toereikend om hen in staat te stellen de door hun geweten gegeven aanwijzingen over hun verkeerde levenswandel niet te horen. Maar voor moreel-gevoelige mensen is dat middel vaak onvoldoende.

De uiterlijke manieren leiden niet helemaal de aandacht af van het besef van de tweespalt tussen iemands leven en de eisen van het geweten. Dat besef verstoort zijn leven en om op dezelfde manier als voorheen verder te kunnen leven, nemen mensen dan hun toevlucht tot de beproefde, innerlijke manier, namelijk door het geweten zelf te verduisteren door hun hersenen te vergiftigen met verdovende stoffen.

Mensen leven niet naar hun geweten, maar missen de kracht om hun leven een nieuwe vorm te geven die in overeenstemming is met de eisen die het geweten hen stelt. Alle vermaak dat de aandacht zou kunnen afleiden van het besef van deze tweespalt is ontoereikend of afgezaagd geworden en — om door te kunnen leven, zonder acht te slaan op de door het geweten gegeven tekens over hun verkeerde levenswandel — stoppen mensen (door ze tijdelijk te vergiftigen) de activiteit van hun hersenen, door middel waarvan het geweten zich kenbaar maakt, zoals iemand door zijn ogen te bedekken zich afsluit voor wat hij niet wil zien.



II

De reden voor de wereldwijde consumptie van hasjiesj, opium, wijn en tabak ligt niet in de smaak en evenmin in enig plezier, ontspanning of vrolijkheid die ze teweegbrengen, maar eenvoudigweg in de behoefte van de mens om zich af te sluiten voor de eisen van zijn geweten.

Ik liep eens op straat en hoorde toen ik langs een paar huurkoetsiers liep, een van hen zeggen: ‘Als iemand nuchter is zou hij zich daar natuurlijk over schamen!’

Als iemand nuchter is schaamt hij zich over iets wat normaal lijkt als hij dronken is. In deze woorden hebben we de wezenlijke onderliggende reden, waardoor mensen ertoe komen hun toevlucht te nemen tot verdoving. Zij geven zich daaraan over, of omdat ze zich schamen nadat ze iets gedaan hebben dat in tegenspraak is met hun geweten, of om zichzelf vooraf in een toestand te brengen waarin zij strijdig met hun geweten kunnen handelen, maar waartoe zij door hun zinnelijke aard aangezet worden.

Iemand die nuchter is schaamt zich om naar een prostituee te gaan, schaamt zich om te stelen, schaamt zich om te doden. Iemand die dronken is schaamt zich voor geen van die dingen en dat is de reden waarom iemand, die iets wil doen wat zijn geweten veroordeelt, zich verdooft.

Ik herinner me dat ik geschokt was door de getuigenis van een kok die verhoord werd voor het vermoorden van een van mijn kennissen, een oude dame bij wie hij in betrekking was. Hij vertelde dat hij, toen hij zijn minnares, het dienstmeisje, weg had gestuurd en het moment was aangebroken om te handelen, met een mes de slaapkamer binnen wilde gaan, maar besefte dat hij in nuchtere toestand de daad, die hij zich had voorgenomen, niet kon begaan… ‘iemand die nuchter is schaamt zich daarvoor.’ Hij liep terug, dronk twee glazen wodka die hij tevoren had klaargezet, voelde zich er toen pas toe in staat en beging de misdaad.

Negentiende van de misdaden wordt op die manier bedreven: ‘Drink jezelf moed in.’

De helft van de gevallen vrouwen zijn zover gekomen onder invloed van wijn. Bijna alle bezoeken aan bordelen worden afgelegd door mannen die beneveld zijn. Mensen zijn op de hoogte van het vermogen van wijn om de stem van het geweten te sussen en gebruiken het met voorbedachten rade voor dat doel.

Mensen verdoven zichzelf niet alleen om hun eigen geweten te sussen maar, omdat ze weten hoe wijn werkt, verdoven opzettelijk ook anderen, als ze willen dat zij dingen doen die tegen hun geweten indruisen — dat wil zeggen dat ze moeite doen om mensen te verdoven ten einde hen te beroven van hun geweten.

Tijdens een oorlog worden soldaten, voorafgaande aan een gevecht van man tegen man, verdoofd. Bij de aanvallen op Sebastopol waren alle Franse soldaten dronken.

Als een versterkte stad is ingenomen, maar de soldaten niet tot plunderen overgaan en de weerloze oude mensen en kinderen niet afslachten, wordt vaak het bevel gegeven ze dronken te voeren en dan doen ze wat er van hen verwacht wordt.1

Iedereen kent wel mensen die zijn gaan drinken ten gevolge van een of ander vergrijp dat hun geweten plaagde. Iedereen kan zien dat mensen die een immoreel leven leiden, meer dan anderen verlokt worden door verdovende middelen. Rovers- of dievenbendes en prostituees kunnen niet zonder roesmiddelen leven.

Iedereen weet en geeft toe dat het gebruik van verdovende middelen een gevolg is van gewetenswroeging en dat bij bepaalde immorele levenswijzen verdovende middelen gebruikt worden om het geweten te sussen. Iedereen weet en geeft ook toe dat het gebruik van verdovende middelen het geweten sust: dat iemand die dronken is dingen kan doen die, als hij nuchter is, geen moment in hem op zouden komen.

Iedereen is het daarmee eens, maar als het gebruik van verdovende middelen niet leidt tot misdrijven als diefstal, moord, verkrachting enzovoort — als verdovende middelen niet ingenomen worden na vreselijke misdaden, maar door mensen die beroepen uitoefenen die niet als misdadig te boek staan en als de middelen niet in grote hoeveelheden tegelijk worden ingenomen, maar in een matige dosering — wordt vreemd genoeg aangenomen dat verdovende middelen dus niet leiden tot het sussen van het geweten.

Er wordt dus verondersteld dat het glas wodka van een welgestelde Rus vóór en een groot glas wijn tijdens elke maaltijd, de absint van een Fransman, de port en het bruin bier van de Engelsman, het lagerbier van de Duitser, de matige dosis opium van een welgestelde Chinees of het roken van tabak — alleen voor het plezier worden ingenomen en geen enkele uitwerking hebben op het geweten van die mensen.

Er wordt verondersteld dat na deze gebruikelijke verdoving geen misdaad wordt bedreven — geen diefstal of moord, maar alleen de geijkte slechte en domme daden — dat wil dus zeggen dat deze daden uit zichzelf plaatsgevonden hebben en niet zijn uitgelokt door de verdoving. Er wordt verondersteld dat als deze mensen geen overtreding begaan hebben tegen het strafrecht, ze ook niet de stem van het geweten hoeven te sussen en dat het leven zoals dat geleid wordt door mensen die zich uit gewoonte verdoven een heel goed leven is en precies hetzelfde zou zijn als zij zichzelf niet zouden verdoven. Er wordt verondersteld dat het doorlopend gebruik van verdovende middelen op geen enkele manier hun geweten verduistert.

Hoewel iedereen uit ervaring weet dat door het gebruik van wijn of tabak iemands gemoedsgesteldheid verandert, dat hij zich niet schaamt voor dingen waarvoor hij zich vóór het innemen van het opwekkende middel wel zou hebben geschaamd, dat hij bij elke gewetenswroeging, hoe gering ook, de neiging heeft om zijn toevlucht te zoeken bij enig verdovend middel, dat het onder invloed van verdovende middelen moeilijk is om na te denken over je leven en de toestand waarin je verkeert en dat het doorlopend en regelmatig gebruik van die middelen dezelfde lichamelijke effecten teweegbrengt als het af en toe overmatig gebruik ervan — denken mensen die matig drinken en roken ondanks dit alles, dat ze verdovende middelen helemaal niet gebruiken om hun geweten te sussen, maar alleen voor de smaak en het plezier.

Maar je hoeft de zaak alleen maar serieus en onpartijdig te bekijken — en jezelf niet proberen te verontschuldigen — om te begrijpen:

Ten eerste, dat als het af en toe in grote hoeveelheden gebruiken van verdovende middelen iemands geweten sust, regelmatig gebruik een soortgelijke uitwerking moet hebben (steeds eerst een toename en daarna een verdoving van de hersenactiviteit) of ze nu ingenomen worden in een grote of in een kleine hoeveelheid. Ten tweede, dat alle verdovende middelen het vermogen hebben om het geweten te sussen, en dat in principe altijd hebben — zowel wanneer onder invloed ervan moorden, berovingen en verkrachtingen worden gepleegd, als wanneer onder invloed ervan woorden gesproken worden die niet gesproken zouden moeten worden, of dingen gedacht en gevoeld worden die zonder die middelen niet gedacht of gevoeld zouden zijn. Ten derde, als het gebruik van verdovende middelen nodig is om het geweten van dieven, rovers en prostituees tot rust te brengen en te sussen, hebben daar ook mensen behoefte aan die zich bezighouden met activiteiten die door hun eigen geweten veroordeeld worden, zelfs als die activiteiten door andere mensen juist en eerzaam gevonden worden.

Kortom, er valt onmogelijk aan te ontkomen in te zien dat het gebruik van verdovende middelen, in het groot of in het klein, af en toe of regelmatig en in de hogere of lagere klassen van de maatschappij, wordt uitgelokt door een en dezelfde reden, namelijk het smoren van de stem van het geweten, met de bedoeling zich niet bewust te zijn van de tweespalt tussen iemands manier van leven en de eisen van zijn geweten.


III

Daarin alleen ligt de reden van het wijdverbreide gebruik van alle verdovende middelen en onder andere van tabak — waarschijnlijk het meest algemeen gebruikt en het schadelijkst.

Er wordt verondersteld dat tabak iemand opvrolijkt, het denken verheldert en, niet meer dan elke andere gewoonte, iemand voor zich wint — zonder ook maar enigszins te leiden tot verzwakking van het geweten, zoals dat door wijn teweeggebracht wordt.

Maar je hoeft alleen maar aandachtig te kijken naar de omstandigheden waaronder een buitengewoon verlangen naar roken optreedt en je zult ervan overtuigd zijn dat verdoven met tabak op dezelfde manier op het geweten inwerkt als wijn en dat mensen bewust hun toevlucht tot die manier van verdoving zoeken, als zij dat voor dat doel nodig hebben.

Als tabak alleen gedachten zou verhelderen en iemand op zou vrolijken, zouden mensen er niet zo hartstochtelijk naar hunkeren, een hunkering die duidelijk blijkt in bepaalde, welomschreven omstandigheden. Anders zouden mensen niet zeggen, zoals ze doen, dat ze het liever zonder brood dan zonder tabak zouden willen stellen en niet daadwerkelijk tabak boven brood verkiezen.

Die kok die zijn bazin vermoordde, vertelde dat, nadat hij de slaapkamer binnengegaan was en haar met zijn mes de keel had doorgesneden, zij reutelend neergevallen was en het bloed uit haar keel gutste —hem de moed in de schoenen gezakt was. “Ik kon haar niet afmaken,” zei hij, “maar ik liep terug van de slaapkamer naar de zitkamer, ging zitten en stak een sigaret op.”

Pas nadat hij zichzelf verdoofd had met tabak, kon hij teruggaan naar de slaapkamer, het kelen van de oude dame afmaken en beginnen met het doorzoeken van haar spullen.

Het verlangen om te roken werd bij hem op dat moment duidelijk niet opgewekt omdat hij helder wilde denken en zich prettig wilde voelen, maar door de behoefte iets de kop in te drukken dat hem belemmerde af te maken wat hij van plan was.

Elke roker zou bij zichzelf eenzelfde uitgesproken verlangen kunnen opmerken om zich op bepaalde, in het bijzonder moeilijke momenten met tabak te verdoven.

Ik kijk terug naar de tijd waarin ik nog rookte: wanneer merkte ik toen een speciale behoefte aan tabak? Dat was altijd op momenten waarin ik niet wilde denken aan bepaalde dingen die in mijn herinnering opkwamen, wanneer ik wilde vergeten — niet wilde denken.

Ik zit niets te doen en besef dat ik aan het werk zou moeten, maar merk dat ik er geen zin in heb, dus rook ik en blijf zitten. Ik heb iemand beloofd dat ik om vijf uur bij hem thuis zal zijn, maar ik ben ergens anders te lang blijven hangen. Ik bedenk dat ik de afspraak vergeten ben, maar ik wil daar niet aan denken, dus rook ik. Ik raak geïrriteerd en zeg onaangename dingen tegen iemand. Ik weet dat ik daar geen goed aan doe en besef dat ik daarmee op zou moeten houden, maar ik wil lucht geven aan mijn ergernis, dus rook ik en blijf geprikkeld. Ik speel een kaartspel en verlies meer dan ik mij voorgenomen heb op het spel te zette, dus rook ik. Ik heb mijzelf in een moeilijk parket gebracht, heb verkeerd gehandeld, heb me vergist en zou de puinhoop moeten erkennen waarin ik verkeer en daar uit moeten komen, maar ik heb geen zin omdat te erkennen, dus geef ik anderen de schuld, en rook. Ik schrijf iets op en ben niet helemaal tevreden met wat ik geschreven heb. Ik zou ermee moeten stoppen, maar ik wil afmaken wat ik me heb voorgenomen, dus rook ik. Ik discussieer en merk dat mijn tegenstander en ik elkaar niet begrijpen en niet kunnen begrijpen, maar ik wil toch mijn mening geven, dus blijf ik praten, en rook ik.

Wat tabak onderscheidt van de meeste andere verdovende middelen, afgezien van het gemak waarmee iemand zichzelf daarmee kan verdoven en haar ogenschijnlijke onschadelijkheid, is dat het eenvoudig meegenomen kan worden en de mogelijkheid het toe te passen bij geringe, afzonderlijke gebeurtenissen die iemand kunnen ontregelen. Afgezien van het feit dat het gebruik van opium, wijn en hasjiesj bepaalde hulpmiddelen vereist die niet altijd bij de hand zijn, terwijl iemand altijd tabak en papier bij zich kan hebben en dat de opiumschuiver en dronkaard afschuw oproepen terwijl een tabaksroker helemaal niet afstotend lijkt — is het voordeel van tabak boven andere verdovende middelen, dat de verdoving door opium, hasjiesj of wijn zich uitstrekt tot alle gewaarwordingen en handelingen, die opgevangen of verricht worden gedurende een bepaalde, wat langere tijdspanne — terwijl verdoving door tabak voor elke afzonderlijke gebeurtenis kan dienen.

Je wilt iets doen wat je niet zou moeten doen, dus steek je een sigaret op en verdooft jezelf zodanig dat je in staat bent te doen wat niet gedaan zou moeten worden en daarna ben je (zogenaamd) weer in orde en kunt helder denken en spreken. Of je hebt het gevoel dat je gedaan hebt wat je niet had moeten doen — en weer rook je een sigaret en is het onaangename besef van de verkeerde of onbeholpen handeling verdwenen en kun je je bezighouden met andere dingen en het vergeten.

Maar afgezien van afzonderlijke gevallen, waarin elke roker zijn toevlucht tot roken neemt, niet om te voldoen aan een gewoonte of de tijd te verdrijven, maar als een manier om zijn geweten te sussen naar aanleiding van iets wat hij op het punt staat te doen of al heeft gedaan, is het dan niet volkomen duidelijk dat er een strikt en welomschreven verband bestaat tussen de manier van leven van mensen en hun zucht naar roken?

Wanneer beginnen jongens te roken? Doorgaans als zij hun kinderlijke onschuld verliezen. Hoe komt het dat rokers stoppen met roken als zij in deugdzamere levensomstandigheden terechtkomen en weer beginnen te roken zodra die omstandigheden verslechteren? Waarom roken gokkers bijna allemaal? Waarom roken onder vrouwen, zij die een regelmatig leven leiden het minst? Waarom roken prostituees en gekken allemaal?

Een gewoonte is een gewoonte, maar kennelijk bestaat er een uitgesproken verband tussen roken en de zucht om het geweten te sussen en daarmee wordt dat beoogde doel bereikt.

Bij vrijwel iedere roker is te zien in hoeverre roken de stem van zijn geweten overstemt. Als hij aan zijn verlangen toegeeft, vergeet of veronachtzaamt elke roker de allereerste eisen van het maatschappelijke leven — eisen waarvan hij verwacht dat anderen die wel in acht nemen en die hij zelf ook altijd in acht neemt, totdat zijn geweten door tabak gesust is.

Ieder redelijk ontwikkeld mens vindt het onaanvaardbaar, onopgevoed en onmenselijk als iemand voor zijn eigen plezier inbreuk doet op de rust, genoegens en nog meer op de gezondheid van anderen. Niemand zou zichzelf veroorloven te plassen in een ruimte waar mensen zitten, of daar kabaal te maken, te schreeuwen, koude, hete of stinkende lucht binnen te laten of iets te doen dat anderen ontrieft of schaadt. Maar van de duizend rokers zal niemand ervoor terugdeinzen om ongezonde rook voort te brengen in een ruimte waarin lucht ingeademd wordt door niet-rokende vrouwen en kinderen.

Iedereen weet dat als rokers gewoonlijk tegen de aanwezigen zeggen: “Hebt u bezwaar?” het gebruikelijke antwoord “Helemaal niet” is (hoewel het voor een niet-roker niet aangenaam kan zijn om bedorven lucht in te ademen en stinkende sigarenpeuken te vinden in glazen, kopjes of op borden en kandelaars, zelfs niet in asbakken).2

Maar zelfs als niet-rokende volwassenen geen bezwaar zouden maken tegen tabaksrook, dan is het toch niet prettig of goed voor de kinderen, aan wie niemand toestemming vraagt. Toch roken mensen, die verder in alle opzichten eerbaar en menslievend zijn, in aanwezigheid van kinderen in kleine ruimten, waarbij ze, zonder ook maar enige gewetenswroeging, de lucht verontreinigen met tabaksrook.

Doorgaans wordt beweerd (en ik zei dat zelf ook meestal) dat roken geestelijke arbeid vergemakkelijkt. En dat is ontegenzeglijk waar als alleen de hoeveelheid van iemands geestelijke prestaties in acht worden genomen. Voor iemand die rookt en derhalve niet langer zijn gedachten nauwkeurig inschat en afweegt, lijkt het alsof hij opeens een overvloed aan gedachten heeft. Maar dat komt niet omdat hij echt veel gedachten heeft, maar alleen omdat hij de controle over zijn gedachten kwijt is.

Als iemand aan het werk is, is hij zich er steeds van bewust dat er twee wezens in hem aanwezig zijn: het ene werkt en het andere ziet toe op het werk. Hoe strikter dat toezien gebeurt, hoe langzamer het werk vordert en hoe beter het is. En omgekeerd, als de toezichthouder onder invloed is van iets dat hem verdooft, wordt er meer werk verricht, maar is de kwaliteit daarvan minder.

“Als ik niet rook kan ik niet schrijven. Ik kan niet opschieten; ik begin wel, maar kom niet verder,” wordt er gewoonlijk gezegd en dat zei ik ook meestal. Wat betekent dat eigenlijk? Dat betekent dat je of niets te schrijven hebt, of dat wat je wilt schrijven in je bewustzijn nog niet gerijpt is, maar pas vaag in je begint op te komen en de toeziende criticus in je vertelt je dat, als hij niet verdoofd is door tabak. Als je niet gerookt hebt, zou je of ophouden met waaraan je begonnen bent, of wachten totdat de gedachten in je hoofd helder zijn geworden. Je zou proberen door te dringen in wat zich nog vaag aan je voordoet, de bezwaren die zichzelf aanbieden onder ogen zien, en je hele aandacht richten op het verhelderen van je gedachten.

Maar je rookt, de innerlijke criticus is verdoofd en de belemmering om door te werken is opgeheven. Wat je onbelangrijk leek toen je niet verdoofd was door de tabak, lijkt weer belangrijk; wat duister leek, lijkt dat niet langer; de bezwaren die zichzelf aandienden verdwijnen en je gaat verder met schrijven, en schrijft veel en snel.
Maar je rookt, de innerlijke criticus is verdoofd en de belemmering om door te werken is opgeheven. Wat je onbelangrijk leek toen je niet verdoofd was door de tabak, lijkt weer belangrijk; wat duister leek, lijkt dat niet langer; de bezwaren die zichzelf aandienden verdwijnen en je gaat verder met schrijven, en schrijft veel en snel.

(Ga verder bij deel 2 ( > ))


Lees verder

 

Noten

Vertaald door: Louise en Aylmer Maude, en Anoniem.

Bron, met dank aan: Verboden geschriften.

  1. Aylmer Maud voegt de voetnoot toe: “Zie de zinspeling op het optreden van Skóbelev bij het beleg van Geok-Tepe, op de laatste bladzijden van Tolstojs Verhalen over het leven in het Leger.”
  2. Aylmer Maud voegt de voetnoot toe: “In de gevallen waarop gezinspeeld wordt zijn de Russische gewoonten erger dan de Engelse, deels omdat in Rusland de stank van muffe tabak vanwege het drogere klimaat minder stuitend is dan in Engeland.”