(Vervolg van deel 1. ( > ))
IV
Maar kan een zo bescheiden — zo onbeduidende — verandering als de geringe beneveling die door matig gebruik van wijn of tabak veroorzaakt wordt, dan belangrijke gevolgen teweegbrengen?
“Als iemand opium of hasjiesj rookt, of zichzelf bedwelmt met wijn tot hij neervalt en buiten bewustzijn raakt, kunnen de gevolgen natuurlijk ernstig zijn, maar als iemand slechts bescheiden onder invloed raakt van bier of tabak, kan dat vast geen enkel ernstig gevolg hebben,” wordt er doorgaans gezegd.
Mensen denken dat een geringe verdoving, een kleine vertroebeling van het oordeelsvermogen, geen enkele belangrijke invloed kan hebben. Maar zo denken is als veronderstellen dat een horloge tegen een steen slaan misschien wel tot schade kan leiden, maar dat een kleine verontreiniging binnenin niet schadelijk kan zijn.
Maar bedenkt dat het belangrijkste werk waardoor iemands hele leven in beweging gezet wordt, niet wordt verricht door zijn handen, voeten of zijn rug, maar door zijn bewustzijn. Voordat iemand iets kan doen met zijn voeten of handen, moet er eerst een bepaalde verandering plaatsvinden in zijn bewustzijn. En die verandering bepaalt al zijn daaropvolgende bewegingen. Maar die veranderingen zijn altijd miniem en vrijwel onmerkbaar.
Op een dag bracht Brjoellov wijzigingen aan op een oefentekening van een leerling. Nadat de leerling een blik had geworpen op de veranderde tekening, riep hij uit: “Hoe kan dat? U hebt het maar een heel klein beetje aangeraakt, maar het is iets heel anders geworden!” Brjoellov antwoordde: “Kunst begint met dat hele kleine beetje.”
Die uitspraak is ontzettend waar, niet alleen voor kunst, maar voor het hele leven. Je zou kunnen zeggen dat het echte leven begint waar dat hele kleine beetje begint — waar wat in onze ogen minieme en oneindig kleine veranderingen plaatsvinden. Het echte leven wordt niet geleefd waar grote uiterlijke veranderingen plaatsvinden — waar mensen voortdurend in beweging zijn, slaags raken, vechten en elkaar afmaken — het wordt alleen geleefd waar deze hele minieme, oneindig kleine veranderingen optreden.
Raskólnikov leefde niet zijn echte leven toen hij de oude vrouw en haar zuster vermoordde. Toen hij de oude vrouw vermoordde en nog meer toen hij haar zuster vermoordde, leefde hij niet zijn echte leven, maar handelde als een machine, die deed wat hij niet kon laten — die vuurde de kogel af die hij lang daarvoor geladen had. De ene oude vrouw werd gedood, de andere stond vóór hem, hij had de bijl in zijn hand.
Toen hij op de zuster van de oude vrouw stuitte leefde Raskólnikov niet zijn echte leven, maar wel in de tijd dat hij nog geen enkele oude vrouw gedood had, niet het logement van een ander was binnengegaan met de opzet te doden, geen bijl in zijn hand had of de lus in zijn overjas waaraan de bijl hing.
Hij leefde zijn echte leven toen hij in zijn kamer op de sofa lag, helemaal niet nadacht over de oude vrouw, en evenmin of het al dan niet toegestaan is dat iemand naar eigen goeddunken onnodig en kwaadwillend een ander van de aardbodem veegt, maar of hij al dan niet in Peterburg zou moeten blijven wonen, of hij al dan niet geld van zijn moeder zou moeten aannemen en ander vragen die helemaal niets te maken hadden met de oude vrouw.
En toen werd — in het gebied dat volstrekt onafhankelijk is van instinctieve bezigheden — de knoop doorgehakt over of hij de oude vrouw al dan niet zou doden.
Dat besluit werd genomen — niet toen hij, nadat hij de oude vrouw had gedood, met de bijl in de hand voor die andere vrouw stond — maar toen hij niets deed en alleen maar lag te denken, toen alleen zijn bewustzijn bezig was: en in dat bewustzijn vonden hele, hele kleine veranderingen plaats.
Op dergelijke momenten is de grootste helderheid nodig om een juiste beslissing te nemen over ontstane problemen en juist dan zou een enkel glas bier of een enkele sigaret de oplossing kunnen verhinderen, het besluit uitstellen, de stem van het geweten sussen en de knoop doorhakken ten gunste van de lagere, instinctieve natuur — zoals het geval was bij Raskolnikov.
Hele, hele kleine veranderingen — maar daar hangen de grootste en vreselijkste gevolgen van af. Veel materiële veranderingen kunnen voortvloeien uit wat er gebeurt als iemand een beslissing heeft genomen en aan het werk is gegaan: huizen, rijkdommen en menselijke lichamen kunnen te gronde gaan, maar er kan niets belangrijkers gebeuren, dan wat verborgen was in het bewustzijn van de mens. De grenzen van wat er kan gebeuren worden bepaald door het bewustzijn.
En ongelofelijk belangrijke, grenzeloze gevolgen kunnen voortkomen uit de miniemste veranderingen die in het gebied van het bewustzijn plaatsvinden.
Denk nu niet dat wat ik zeg iets te maken heeft met het vraagstuk van de vrije wil of met determinisme. Voor mijn opzet, of voor elke andere wat dat betreft, is een discussie over dat onderwerp overbodig.
Ik doe geen uitspraak over de vraag of iemand al dan niet kan handelen zoals hij wil (een vraag die naar mijn mening onjuist gesteld is), ik zeg alleen dat, omdat het menselijk handelen bepaald wordt door oneindig kleine veranderingen in het bewustzijn, daaruit volgt (het maakt niet uit of we al dan niet het bestaan van een vrije wil aanvaarden) dat wij bijzondere aandacht moeten schenken aan de toestand waarin deze minieme veranderingen plaatsvinden, net zoals er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de weegschaal waarop andere dingen gewogen worden.
Voor zover het van ons zelf afhangt, moeten wij proberen onszelf en anderen in een toestand te brengen, die het heldere en subtiele denken, dat nodig is voor de juiste werking van het geweten, niet zal verstoren en niet op een tegenovergestelde manier handelen — de werking van het geweten proberen te belemmeren en te verwarren door het gebruik van verdovende middelen.
De mens is immers zowel een geestelijk als een instinctief wezen. Hij kan in beweging gezet worden door dingen die zijn geestelijke natuur beïnvloeden, of door dingen die invloed uitoefenen op zijn instinctieve natuur, zoals een klok met de hand in beweging gezet kan worden of door het raderwerk. En net zozeer als de beweging van een klok het best geregeld kan worden door middel van haar inwendige mechaniek, kan een mens — hijzelf of een ander — het best geregeld worden door middel van zijn bewustzijn. En zoals bij de klok speciale zorg besteed moet worden aan het onderdeel waarmee het inwendige mechaniek het best bewogen kan worden, moet bij de mens speciale zorg besteed worden aan de zuiverheid en helderheid van het bewustzijn, het gedeelte dat de hele mens het best doet bewegen.
Daar valt onmogelijk aan te twijfelen. Iedereen weet het. Maar dan doet zich bij de mens de behoefte voor om zichzelf voor de gek te houden. Mensen maken zich er niet zozeer zorgen om of hun bewustzijn wel juist werkt, maar of wat ze doen in hun ogen juist is, en maken welbewust gebruik van middelen die de juiste werking van hun bewustzijn verstoren.
V
Mensen drinken en roken niet toevallig, niet uit verveling, niet om zichzelf op te vrolijken, niet omdat het prettig is, maar om bij zichzelf de stem van het geweten te sussen.
En als dat zo is, wat moeten de gevolgen dan niet vreselijk zijn!
Stel je voor hoe een gebouw er uit zou zien, als het gebouwd zou worden door mensen die geen schietlood gebruiken om loodrechte muren te krijgen en geen winkelhaak om rechte hoeken te maken, maar een slappe duimstok die buigt om alle onregelmatigheden van de muren te volgen en een winkelhaak die kan veranderen om op elke hoek, scherp of stomp, te passen.
Toch is dat precies wat, dankzij zelf-verdoving, in het leven gedaan wordt. Het leven stemt niet overeen met het geweten, dus moet het geweten zich voegen naar het leven.
Dat gebeurt in het leven van het individu en in het leven van de mensheid als geheel, dat gevormd wordt door de levens van de individuen samen.
Om de volledige draagwijdte te vatten van dit verdoven van het bewustzijn, moet iedereen maar eens zorgvuldig terugdenken aan de gemoedstoestanden die hij in elke periode van zijn leven heeft doorgemaakt. Hij zal ontdekken dat hij in elke periode van zijn leven geconfronteerd werd met bepaalde morele vraagstukken die hij moest oplossen en van de oplossing waarvan het hele welzijn van zijn leven afhing. Voor de oplossing van de vraagstukken was een grote aandachtsconcentratie nodig. Die aandachtsconcentratie is een krachtsinspanning. Bij elke krachtsinspanning, vooral in het begin, is er een periode waarin het werk moeilijk en pijnlijk lijkt en de menselijke zwakheid een verlangen oproept om ermee uit te scheiden.
Lichamelijke arbeid lijkt aanvankelijk moeizaam; geestelijke arbeid nog veel meer. Zoals Lessing zegt: “mensen zijn geneigd op te houden met denken op het moment waarop dat moeilijk begint te worden,” maar ik zou daaraan toe willen voegen dat juist dan het denken vruchten af begint te werpen.
Iemand merkt dat een uitspraak doen over vragen, waarvoor hij gesteld wordt, inspanningen kost —vaak pijnlijke inspanningen — en hij wil daaraan ontkomen. Als hij geen manier zou hebben om zijn vermogens te verdoven, zou hij de vragen waarvoor hij gesteld wordt, niet uit zijn bewustzijn kunnen verdrijven en zou de noodzaak ze te beantwoorden zich aan hem opdringen.
Maar de mens ontdekt dat er een manier bestaat om deze vragen te verdrijven, steeds als ze zich aan hem voordoen — en hij maakt daar gebruik van.
Zodra de vragen die op een antwoord wachten hem beginnen te kwellen, neemt hij zijn toevlucht tot deze manier en ontwijkt daarmee de onrust die door de lastige vragen teweeg wordt gebracht. Het bewustzijn vraagt niet langer op hun beantwoording en de onbeantwoorde vragen blijven onbeantwoord tot het volgende heldere moment.
Maar als dat moment komt, gebeurt weer hetzelfde en iemand gaat dan maanden, jaren of zelfs zijn hele leven zo verder, oog in oog met dezelfde morele vraagstukken zonder ook maar één stap naar de oplossing ervan te zetten. Toch bestaat de hele beweging van het leven uit het oplossen van morele vraagstukken.
Wat er gebeurt, is alsof iemand, die de bodem van een modderpoel wil zien om een kostbare steen te pakken, maar geen zin heeft om het water in te gaan, het water steeds weer in beweging brengt op het moment dat het begint te bezinken en helder te worden. Menigeen blijft zichzelf zijn leven lang verdoven en onbeweeglijk vasthouden aan een eenmaal aanvaarde, vage en innerlijk tegenstrijdige levensopvatting — waarbij hij, steeds als er een helder moment aanbreekt, tegen een en dezelfde muur aan duwt, waartegen hij dat tien of twintig jaar geleden ook al deed, en waar hij niet doorheen kan breken omdat hij opzettelijk de scherpe punt van het denken, de enige die de muur zou kunnen doorboren, stomp maakt.
Als iedereen bedenkt hoe hij geweest is in de tijd dat hij dronk en rookte, en als hij de zaak onderzoekt in zijn ervaring met andere mensen, zal hij een duidelijke en onveranderlijke scheidslijn ontdekken, tussen mensen die verslaafd zijn aan verdovende middelen en zij die daar vrij van zijn. Hoe meer iemand zichzelf verdooft, hoe meer hij moreel onbeweeglijk is.
VI
Vreselijk zijn, zoals ze ons beschreven worden, de gevolgen van opium en hasjiesj voor het individu; vreselijk zijn, zoals wij ze kennen, de gevolgen van alcohol voor verstokte dronkaards, maar onvergelijkelijk veel vreselijker voor onze maatschappij zijn de gevolgen van wat wordt gezien als het onschadelijke, matige gebruik van sterke drank, wijn, bier en tabak, waaraan het merendeel van de mensen en vooral onze zogenaamde ontwikkelde klassen, verslaafd zijn.
De gevolgen moeten natuurlijk vreselijk zijn, als aangenomen wordt en dat kan niet anders, dat de sturende activiteiten in de maatschappij — politieke, ambtelijke, wetenschappelijke, literaire en artistieke — grotendeels uitgevoerd worden door mensen die in een abnormale toestand verkeren: door mensen die dronken zijn.
Doorgaans wordt aangenomen dat iemand die, zoals de meeste mensen uit onze welgestelde klasse, vrijwel elke keer als hij eet een alcoholhoudende drank tot zich neemt, de dag daarop tijdens werktijd in een volstrekt normale en nuchtere toestand verkeert. Maar dat is een grote vergissing. Iemand die gisteren een fles wijn, een glas sterke drank of twee glazen bier heeft gedronken, verkeert nu in de gebruikelijke toestand van sufheid of neerslachtigheid die op opwinding volgt en derhalve in een toestand van geestelijke uitputting, die nog verergerd wordt door roken.
Iemand die matig rookt en drinkt zou zich minstens een week of nog langer van wijn en tabak moeten onthouden, om zijn hersenen weer in een normale toestand te brengen. Maar dat gebeurt nauwelijks.
Dat wil zeggen dat het meeste dat zich rond ons afspeelt, of dat nu gedaan wordt door mensen die anderen besturen of onderrichten, of door hen die bestuurd en onderricht worden, wordt gedaan door mensen die niet nuchter zijn.
En dat moet niet opgevat worden als een grap of overdrijving. De verwarring en vooral de dwaasheid van ons leven komen vooral voort uit de doorlopende toestand van bedwelming waarin de meeste mensen leven. Zouden mensen die niet dronken zijn alles kunnen doen wat er bij ons gedaan wordt — van het bouwen van de Eiffeltoren tot het aanvaarden van militaire dienst?
Zonder enige noodzaak wordt een onderneming opgericht, geld bijeengebracht, spannen mensen zich in, maken berekeningen en plannen; miljoenen arbeidsdagen en duizenden tonnen ijzer worden besteed…………(gedeelte van de tekst ontbreekt).
Het antwoord is, ten eerste, dat wij niet weten welke hoogte mensen die roken en drinken zouden hebben bereikt als ze niet gedronken en gerookt hadden.
En ten tweede, uit het feit dat moreel begiftigde mensen grote dingen tot stand brengen, ondanks het schadelijke effect van verdovende middelen, kunnen we alleen maar opmaken dat ze nog veel grotere dingen tot stand gebracht zouden hebben als ze zichzelf niet verdoofd hadden. Een vriend wees mij erop dat de werken van Kant zeer waarschijnlijk niet in een zo merkwaardige en slechte stijl geschreven zouden zijn, als hij niet zoveel gerookt had.
Tot slot, hoe lager iemands geestelijke en morele niveau is, hoe minder besef hij heeft van de tweespalt tussen zijn geweten en leven en hoe minder behoefte hij daardoor voelt om zichzelf te verdoven. Een soortgelijke reden verklaart waarom de gevoeligste karakters — zij die de tweespalt tussen geweten en leven rechtstreeks en ziekelijk voelen — zich zo vaak te buiten gaan aan roesmiddelen en daaraan ten onder gaan.
Bouw een toren en miljoenen mensen zien het als hun plicht die te beklimmen, bovenop even te verwijlen en weer naar beneden te klimmen. En het bouwen en bezoeken van die toren roept geen andere gedachte op dan de wens en het voornemen andere torens te bouwen, op andere plekken en nog hoger. Zouden nuchtere mensen zoiets kunnen doen?
Of neem een ander geval. Al tientallen jaren zijn alle Europese volkeren bezig geweest de beste manieren te bedenken om mensen te vermoorden en zoveel mogelijk jongemannen, zodra ze volwassen waren, te leren hoe ze moesten moorden. Iedereen weet dat er geen sprake kan zijn van een inval van barbaren, maar dat deze voorbereidingen, die getroffen werden door de verschillende beschaafde en christelijke naties, tegen elkaar gericht waren. Iedereen weet dat dit lastig, pijnlijk, moeizaam, rampzalig, goddeloos en irrationeel is — maar iedereen gaat door met de voorbereiding voor wederzijdse moord.
Sommigen bedenken politieke bondgenootschappen om uit te maken wie wie moet doden en met welke bondgenoten, anderen voeren het bevel over hen die geleerd wordt te moorden en weer anderen zwichten — tegen hun wil, tegen hun geweten en tegen hun gezond verstand in — voor deze voorbereidingen tot moord.
Zouden nuchtere mensen zoiets kunnen? Alleen dronkaards, die nooit nuchter worden zouden dat kunnen en kunnen doorleven in de afschuwelijke toestand van tweespalt tussen leven en geweten waarin de mensen, niet alleen in dit maar in alle opzichten, in onze maatschappij nu leven.
Ik denk dat er nooit eerder mensen geleefd hebben, bij wie de eisen van hun geweten zo duidelijk in tegenspraak zijn geweest met hun daden.
De mensheid is op dit moment als het ware volledig vastgelopen. Het is alsof een of andere oorzaak van buitenaf haar verhindert een positie in te nemen die van nature in overeenstemming is met haar inzichten. En de oorzaak — zo niet de enige, dan in ieder geval de belangrijkste — is deze lichamelijke toestand van verdoving, teweeggebracht door wijn en tabak, waartoe het merendeel van de mensen in onze maatschappij zich verlaagd hebben.
Bevrijding van dit afschuwelijke kwaad zal een keerpunt betekenen in het bestaan van de mensheid en dat keerpunt lijkt op handen te zijn. Het kwaad is bekend. Er heeft al een verandering plaatsgevonden in het beeld over het gebruik van verdovende middelen. Mensen hebben begrepen hoe schadelijk deze dingen zijn en beginnen er aandacht voor te vragen en deze vrijwel onopgemerkte verandering in inzicht zal onvermijdelijk leiden tot de bevrijding van mensen van het gebruik van verdovende middelen — zal hen in staat stellen hun ogen te openen voor de eisen van hun geweten en dan zullen zij hun leven inrichten in overeenstemming met hun inzichten.
En dit lijkt al te beginnen. Maar zoals altijd begint het pas in de hogere kringen, nadat de hele arbeidersstand al is besmet.
Lees verder
Noten
Vertaald door: Louise en Aylmer Maude, en Anoniem.
Bron, met dank aan: Verboden geschriften.