De geheimzinnig harmonie in het samenspel der tegenstellingen


Heraclitus staat in een lange lijn van denkers die in hun denken de veelheid aan verschijnselen om ons heen terug weten te brengen tot één enkele algemeenheid.

Eén universele grondstructuur wijzen zij aan, waar al het overige uit voortkomt. We kunnen wel spreken van een hoogste principe, het concept waarin de realiteit wordt getoond in haar meest pure gedaante. Sommigen noemen het God, of Dao, of Brahman, of, gewoon, Natuur. Schopenhauer noemt het Wil, en zo hebben velen hun woorden voor dat wat eigenlijk niet in woorden te vatten is. Voor Heraclitus is dit hoogste principe de logos, de ordening die alles in eenheid doet gebeuren en ontstaan in een eeuwigdurend worden.

We zullen ons nu richten op de vraag hoe het met deze eenheid bij Heraclitus gesteld is – hoe zij tot ons komt en waar zij uit bestaat, zoals aan het licht komt aan de hand van een beschouwing van de eenheid der tegendelen.

De eenheid der tegendelen is het principe waarin de vele uitleenlopende zaken die wij vinden in de wereld, tot elkaar samenkomen. Het is het principe waarin het Ene en het vele elkaar ontmoeten, waarin woorden als monisme, monotheïsme en holisme op harmonieuze wijze samen komen te vallen met hun tegendeel, en zich daarmee tezamen tonen als de verschillende kanten van dat wat samen één geheel vormt. De eenheid der tegendelen is als het prisma dat het licht opsplitst in de vele verschillende kleuren, maar waarin het ook weer samengevoegd kan worden tot één enkele lichtbundel.

De eenheid der tegendelen is als het prisma dat het licht opsplitst in de vele verschillende kleuren, maar waarin het ook weer samengevoegd kan worden tot één enkele lichtbundel.


Aan de hand van de volgende fragmenten van het werk van Heraclitus schetsen we nu een beeld van enkele van de eigenschappen die we aan deze universele grondgesteldheid kunnen toekennen. Wat is “het ene wijze, dat geheel alleen staat,” (Fr. 6) nu eigenlijk?

Hier spreekt wat misschien de kern van Heraclitus’ boodschap genoemd kan worden: hoe de elementen waaruit onze wereld is opgebouwd allen bestaan krachtens de relatie tot hun tegendeel. Warmte bestaat in tegenstelling tot kou, en zonder kou zou zij niets zijn. Licht staat tegenover duisternis – en zou in afwezigheid van duisternis ook geen licht genoemd kunnen worden. Vrede, gezondheid, spraak, welbehagen – allen zouden geheel zonder betekenis komen te staan zonder het tegendeel dat met het oproepen van deze woorden tegelijkertijd – en in dezelfde mate – tot ons verschijnt.

Niet alleen bestaan deze concepten enkel krachtens het bestaan van hun tegendeel, evenwel bestaan zij slechts in oppositie tot hun tegendeel – in strijd verwikkeld met dat waaraan ze hun bestaan te danken hebben. IJs smelt, woorden vallen stil, de dag gaat over in nacht en in vredestijd worden nieuwe oorlogsplannen gesmeed. Het is in deze ontmoeting, in dit samenkomen van aan elkaar tegengestelde en met elkaar strijdende elementen dat de werkelijkheid tot stand komt.

zoals de bliksem zichzelf opheft door in de aarde te verdwijnen, zo is het dat in deze bewegingen, veranderingen, transformatieprocessen, overgangen dat onze wereld zijn vorm verkrijgt.


Het licht dat uitdooft, het lichaam dat als het leven voorbij is in ontbinding treedt, de bliksem die in een flits naar beneden schiet, het zijn deze ontmoetingen tussen tegenstellingen, die zichzelf in de ontmoeting opheffen, waarin onze werkelijkheid getekend wordt. “Bliksem bestiert alles” (Fr. 18), zo verklaart Heraclitus in zijn meest kernachtige beschrijving van dit gebeuren: zoals de bliksem zichzelf opheft door in de aarde te verdwijnen, zo is het dat in deze bewegingen, veranderingen, transformatieprocessen, overgangen, onze wereld zijn vorm verkrijgt.

Het is in deze strijd waar alles constant in verwikkeld is, in dit nooit aflatende veranderingsproces, dat de dingen die tezamen onze wereld vormen tot stand komen, dat wil zeggen, overgaan van het ene in het andere. In de ontmoeting met hun tegendeel gaan ze over in het volgende, worden ze wat ze zijn. Deze ontmoeting, waar Heraclitus ons op wijst, toont zich het duidelijkst, laat zich het beste zien, als meest directe manifestatie van het samenspel der tegenstellingen waarin de werkelijkheid zich als eenheid aan ons toont, in de vorm van oorlog.

We zullen ons nu ten eerste op deze bijzondere rol van de oorlog richten, om vervolgens terug te komen op de eenheid die daarin tot stand komt.

The Struggle for Existence door George Bouverie Goddard.


Oorlog als vader der dingen

Het eerste en misschien wel belangrijkste kenmerk van de eenheid waar Heraclitus ons op wijst is dat zij in strijd geboren wordt. Er wordt hier een strijd gestreden, een struggle for existence, zoals Darwin het noemt, maar dan in een nog veel bredere zin van het woord. De eenheid die Heraclitus ons presenteert is de eenheid die we vinden in oorlog.

Niet bepaald waar je aan denkt bij het woord eenheid! Roept het dan geen beeld op van eeuwigdurende vrede en gerechtigheid? Is de eenheid dan niet juist het einde van de strijd, een universele liefde en een eeuwig in vrede samenzijn?

Nee. Hier toont zich iets van het genie van Heraclitus’ leer der tegendelen: we hebben hier niet te maken met een aan de alledaagse werkelijkheid ontsloten ‘hogere’ werkelijkheid, niet met een soort hemels paradijs waar andere wetten gelden dan hier bij ons, waardoor de vele tegenstrijdigheden die wij overal om ons heen ervaren kunnen worden opgeheven en wij ons kunnen verliezen in fantasieën van pijnloosheid en wereldverzaking – nee. Integendeel. We hebben hier te maken met de uiterst concrete alledaagsheid van de alledaagse werkelijkheid zelf, die het enige ware is. Het is juist in de tegenstrijdigheid zelf, juist in de strijd, in het conflict dat ons overal om ons heen het meest nabij staat, dat de eenheid van het universum ervaren kan worden.

Hiermee onderscheidt Heraclitus zich op fundamentele wijze van de velen die ons “verlossing”, “verlichting” of een “hemels paradijs” zouden bieden.


Niet in de ontkenning en opheffing van de dagelijkse tegenstrijdigheden waar we mee geconfronteerd worden vinden we eenheid, maar juist in de ultieme bevestiging daarvan – in het volledig accepteren van de werkelijkheid zoals die is, inclusief de minder fijne kanten.

Hiermee onderscheidt Heraclitus zich op fundamentele wijze van de velen die ons “verlossing”, “verlichting” of een “hemels paradijs” zouden bieden. Niets anders dan de concrete alledaagsheid die altijd al aanwezig is, maar waar slechts weinigen opmerkzaam van zijn, is waar hij zijn licht op schijnt.

Het principe dat al het andere voortbrengt staat niet buiten de wereld, en is ook niet anders dan de wereld zelf. Het hoogste is tegelijkertijd ook het laagste, en het verfijnste is tegelijkertijd ook met het meest robuuste. Het sterkst komt de eenheid der tegendelen daarom naar voren in de bruutheid van oorlog, die behalve vernietigend tegelijkertijd ook scheppend is. En dat is te zien aan wat er uit voorkomt, zoals in de legendarische woorden:

Oorlog is vader en koning van allen: sommigen heeft hij goden laten zijn, anderen mensen, sommigen heeft hij tot slaaf gemaakt, anderen vrij. (Fr. 14)


De oorlog maakt ons allen tot wie we zijn. Het is iets waar wij in vredestijd soms naar neigen om uit het oog te verliezen. De wereld waarin wij leven, de rollen die wij erin vervullen zijn bepaald door de oorlogen die er aan vooraf gingen – de oorlogen die nu gevoerd worden en gevoerd zullen worden bepalen hoe de toekomst eruit zal zien, en zijn daarmee de actieve, scheppende kracht die onze wereld vormgeeft.

Om te zien wat dit betekent moeten we het ten eerste uiterst letterlijk nemen. Koningen en slaven worden zeer letterlijk wie zij zijn als direct gevolg van oorlog. De winnaar bestijgt de troon, en de verliezer wordt als slaaf verkocht. Daar mogen we ons geen illusies over maken: zo is het altijd geweest en zo zal het ook altijd zijn voor de mens – alle teerhartige gevoelens ten spijt, die ons zouden doen dromen dat het anders was.

Toch is deze directe, uiterst letterlijke betekenis enkel een opstap naar een een diepere, meer metafysische betekenis, waar het hier eigenlijk om te doen is. Zien ze we eenmaal hoe het is dat mensen koningen en slaven worden dan kunnen we in het verlengde van dat proces ook ontwaren hoe het met het worden als zodanig gesteld is – de weg waarlangs de werkelijkheid zich verwerkelijkt.

Niet alleen de al te menselijk rollen die wij nu op dit moment vervullen komen in de strijd tot stand, zelfs goden vallen en staan, komen en gaan als gevolg van de uitkomst van oorlogen. Denk aan de vele godsdienstoorlogen die onze geschiedenis rijk is en de theologische gevolgen die zij hebben. Maar ook hier geldt dat we niet bij deze meest letterlijke, meest directe laag dienen te blijven staan, maar in het verlengde daarvan dienen te kijken, net tegen de horizon van het zichtbare aan.

Steeds als Heraclitus het heeft over oorlog en strijd, dan bedoelt hij dat niet alleen in de letterlijke zin van het woord, maar spreekt hij bovendien over de natuurfilosofische wijze waarop verandering – dat is: beweging – plaatsvindt.


Dat de strijd zelf de goden heeft geschapen betekent dat we hier te maken hebben een kracht die zelfs de godenwereld nog overstijgt. We zien hier in Heraclitus weerspiegeld, iets van de beweging die tot onze eigen natuurwetenschappen uit zou groeien: de eerder benoemde poging om de wereld inzichtelijk te maken middels van religieus geloof onafhankelijke termen.

Hier worden wij gewezen op iets dat voor Heraclitus hoger lijkt te liggen dan zelfs de godenwereld: het plaatsvinden van veranderingen zelf – en het opmerken van die veranderingen. Steeds als Heraclitus het heeft over oorlog en strijd, dan bedoelt hij dat niet alleen in de letterlijke zin van het woord, maar spreekt hij bovendien over de natuurfilosofische wijze waarop verandering – dat is: beweging – plaatsvindt. Hij wijst ons met deze beeldspraak op het worden in zijn algemeen – op de wijze waarop krachten op elkaar inwerken en energie haar weg vindt.

Op het niveau waar Heraclitus onze aandacht op wenst te richten is de bliksem die alles bestiert (Fr. 18), deze plotselinge, in directe actie handelende en met de handeling samenvallende entiteit, tevens de besluitvaardigheid die alles bestiert. (Fr. 3)

Hier hebben we niet alleen te maken met de concrete handelingen van concrete personen verwikkeld in de strijd om de heerschappij over een stukje land, maar met dat waar die handelingen een uiting van zijn. Heraclitus heeft het over de beweging in het algemeen, over het worden van de wereld. Oorlog is vader van allen, dat wil zeggen: alles is constant in beweging, alles wordt, en niets blijft bij het oude. Dat veranderingsproces is waar wij ons oordeel over vellen.

Menselijke en goddelijke gezichtspunten

Het blijft natuurlijk iets vreemds hebben, om de oorlog als voorbeeld van het hoogste principe aan te wijzen. Vooral voor ons is dat zo, in onze postchristelijke, hypergemoraliseerde wereld waarin iedere vorm van geweld ten diepste wordt verafschuwd. En ook in het Oude Griekenland zullen de uitspraken die we hier nu behandelen een gevoelige snaar geraakt hebben.

Maar Heraclitus weet heel goed waar hij mee bezig is. Hij kiest bewust voor dit confronterende beeld om met opzet deze gevoelige snaar te raken. Voor ons mag de oorlog dan iets weerzinwekkend in zich hebben, voor de realiteit zelf, voor de hoogste realiteit die onophoudelijk haar macht over ons uitoefent, heeft het dat niet.

In dat contrast, waar we hier mee geconfronteerd worden, tussen de keiharde realiteit aan de ene kant, en ons morele oordeel over die realiteit aan de andere, ligt een van de meest definitieve tegenstellingen van alle besloten. Het ongemak dat hier in ons wordt opgewekt wijst in de richting van de diepe waarheid die Heraclitus op deze wijze aan ons openbaart.

En dat breng ons tot een van zijn meest rijke en veelzeggende spreuken, die als een sleutel tot de filosofie van het leven beschouwd kan worden, en waar we daarom ook nog veelvuldig op terug zullen keren:

Voor God is alles mooi, goed en rechtvaardig. Mensen daarentegen noemen het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig. (Fr. 15)


We dienen het diep tot ons door te laten dringen. Al wat gebeurt, gebeurt omdat het moet gebeuren. Als we daar “objectief” naar zouden kijken, dat wil zeggen, buiten ons persoonlijke perspectief en het morele oordeel dat daaruit voortvloeit om, zouden we overal de noodzaak en rechtvaardigheid van in kunnen zien, zonder ook maar iets dat bestaat af te keuren.  

Maar, en dat is nu juist het bijzondere, dat kunnen we niet – onverschilligheid is geen optie voor ons. Het leven is niet onverschillig. Dat is wat wij doen: wij noemen sommige dingen rechtvaardig en andere dingen onrechtvaardig – al zou dat in het licht van de eeuwigheid, sub specie aeternitatis, 1 eigenlijk niet vol te houden zijn. Ondanks de schijnbare onhoudbaarheid van onze positie, kunnen we niet anders dan zo te oordelen. 2

Daarin wordt de menselijke conditie op zijn helderst getekend: een god zou overal de noodzakelijkheid van in kunnen zien, maar een mens kan dat niet, een mens oordeelt.


In deze ultieme tegenstelling, in dit scherpste der beelden, komt het eeuwige en onverzoenbare contrast naar voren tussen het goddelijke perspectief en het menselijke. Daarin wordt de menselijke conditie op zijn helderst getekend: een god zou overal de noodzakelijkheid van in kunnen zien, maar een mens kan dat niet, een mens oordeelt.

Hier zitten vele kanten aan. Aan de ene kant is de rechtvaardigheid die God zou zien een hogere rechtvaardigheid. Dit waar men op wijst als men spreekt over het bereiken van nirvana, of het koninkrijk van God dat binnenin onszelf zou te vinden zou zijn: de wereld zien in volmaakte gerechtigheid, en volledig zonder kwaad. Dat wil niet zeggen dat hetgeen dat een onverlichte ziel kwaad noemt er niet meer is, maar dat de verlichte ziel daar de noodzakelijkheid van heeft weten te accepteren. Het is een recept voor geluk: door de noodzakelijkheid waarmee alles geschiedt en geschieden moet volledig te doorgronden en accepteren verlies sterft het ego en wordt je als de druppel die zich identificeert met oceaan waar hij onderdeel van uitmaakt.

De goddelijke wereld is dus niet een fantasiewereld ontdaan van het kwaad en het lijden – het is een acceptatie van de werkelijkheid zoals die is, waarin zelfs in het kwaad, zelfs in de oorlog en het bloedvergieten nog een goddelijke harmonie te vinden is, en een speciaal soort gerechtigheid.

toch kunnen we niet anders dan strijden voor ons eigen particuliere kleine hoopje gerechtigheid


Aan de andere kant echter – zulke hoogvliegend idealisme heeft nu eenmaal zijn grenzen – kunnen we dit helemaal niet, en wordt een streven als dit nooit meer dan een hulpeloos grijpen naar een vluchtig ideaal. Ook dat dienen we volledig te begrijpen. Dat ego van ons, dat denkt over de wereld te mogen oordelen, dat hebben we niet voor niets! Het mag dan de bron van het lijden zijn, en de oorzaak van vele misverstanden, zoals in ontelbare leren wordt vermeld – het is geen vergissing dat het ons geschonken werd. Ook ons ego is aan noodzakelijkheid gebonden. Het goddelijke perspectief is nu eenmaal niet het onze. Wij zijn mensen slechts, en de hoogste wijsheid die wij kunnen bereiken is om in te zien dat onze meningen in het grotere perspectief eigenlijk nergens op slaan – om met Socrates te weten dat we niets weten. Toch kunnen we niet anders dan daar aan vast blijven klampen, toch kunnen we niet anders dan strijden voor ons eigen particuliere kleine hoopje gerechtigheid, want het goddelijke perspectief is ons onbereikbaar.

Zo komt de ware betekenis van deze tegenstelling aan het licht: Voor God is alles mooi, goed, en rechtvaardig. Mensen daarentegen – dit is het contrast waar het hier om draait, het meest definitieve kenmerk van de mens in zijn mens-zijn – mensen noemen het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig. Dat is wat wij allemaal doen en moeten doen. In deze tegenstelling dus, tussen mens en God, wordt een fundamentele waarheid over het zijn van de mens blootgelegd. 

Let op dat werkwoord: noemen. Wij noemen het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig. Dat is het niet in zichzelf, er is niet zoiets als een in-zichzelf-slecht of in-zichzelf-goed. (In zichzelf is het enkel noodzakelijk.) Wij noemen het zo. En dat we dat doen, dat we met onze oordelen strooien, en onze ja!’s en nee!’s en onze mooi!’s en lelijk!’s aan de wereld opleggen, dat is ten laatste wat ons mens maakt.

De mens is dualistisch. Hij werpt tegenstellingen op. In zijn oordeel verdeelt hij de wereld, deelt hij de wereld op in goed en kwaad. Hij zaait verdeeldheid.


Het menselijk oordeel

Daarmee zijn we aangekomen bij de tweede tegenstelling die uit fragment 15 naar voren komt. Behalve de tegenstelling God en mens, die we nu behandeld hebben, vinden we ook de tegenstelling rechtvaardig en onrechtvaardig, die dus typisch menselijk is. Wij mensen, wij delen de wereld op in goed en kwaad. In ja en nee, voor en tegen. Duimpje omhoog; de gladiator mag blijven leven, duimpje omlaag; het is gedaan met hem.

Het aldus opwerpen van tegenstellingen is niet alleen wat ons mens maakt, het is volgens Heraclitus zelfs de wijze waarop de werkelijkheid aan ons verschijnt, zoals ook uit het volgende fragment blijkt. In het benoemen dat wij doen verschijnt de werkelijkheid aan ons, in groot contrast met God of de Natuur zelf, waar een dergelijk onderscheid vreemd aan zou zijn. We kunnen de wereld enkel ervaren door hem in goed en kwaad op te delen.

Dat is waarom, in de Bijbel, het leren kennen van het verschil tussen goed en kwaad wordt aangemerkt als het moment van het ontstaan van de mens. Eerst in het tot hem komen van dit onderscheid wordt de mens wie hij is.

De mens is dualistisch. Hij werpt tegenstellingen op. In zijn oordeel verdeelt hij de wereld, deelt hij de wereld op in goed en kwaad. Hij zaait verdeeldheid. Dit dualisme dat in ons een weerzin tegen oorlog opwekt is niet alleen de oorsprong van het lijden, het is ook wat ons menselijk maakt. Evenwel is het strooien met oordelen dat wij doen, dat wat ons in conflict met elkaar brengt.

De mens bevindt zich altijd in conflict met zijn wereld. Zo het hem aan goddelijkheid ontbreekt, keurt hij sommige dingen goed, en andere af. Heeft hij het ene lief, en bestrijdt hij het andere, noemt hij het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig.


De mens bevindt zich altijd in conflict met zijn wereld. Zo het hem aan goddelijkheid ontbreekt, keurt hij sommige dingen goed, en andere af. Heeft hij het ene lief, en bestrijdt hij het andere, noemt hij het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig. We kunnen niet anders. Het is kenmerkend aan de mens is dat hij het onrecht dat hij aantreft niet kan accepteren. Het is in dit afzetten tegen de noodzakelijkheid, in dit onderscheiden van de wereld van hoe die door een god zou worden ervaren, namelijk als perfect harmonieus, dat de mens zich aftekent tegen de achtergrond van het bestaan. Hij laat zich leiden door zijn gevoel voor rechtvaardigheid, en de vaardigheid waarmee hij dit doet bepaalt zijn levensgeluk.

Rechtvaardigheid nu, is niet te vinden in de menselijke mening die hier geuit wordt, die per persoon verschilt, maar in het verbindende: in de confrontatie waarin deze verschillen elkaar ontmoeten en tot elkaar komen. In de strijd.

De slag bij Gibraltar


De strijd als ontmoetingsplaats en bron van recht

In het benoemen van de dingen dat wij doen, in het opdelen van de wereld in goed en kwaad, acceptabel en onacceptabel, ontstaat conflict.

Buren komen in conflict met elkaar om een stukje achtertuin – naties om nog veel grotere stukken, en zelfs verschillende visies op de werkelijkheid komen tegenover elkaar te staan. Het oordeel van de een is strijdig met dat van de ander. Zelfs met onszelf zijn we zelden volkomen in overeenstemming.

Het is in dit conflict dat de verschillende partijen elkaar ontmoeten. Het punt van deze ontmoeting is de plaats waar verbinding tot stand komt – en daarom, waar gerechtigheid mogelijk wordt.

Dit is waar Heraclitus ons steeds op wil wijzen. De verbinding die hier ontstaat is wat de strijd zo significant maakt. Niets bestaat op zichzelf, alles bestaat altijd en per definitie in relatie tot iets anders, en die relatie is de ontmoeting. Zonder deze ontmoeting, deze confrontatie, dit over-en-weer, zou er ook geen verandering plaats kunnen vinden, geen beweging, en dus ook geen wereld. De veranderingen die uit deze ontmoetingen voortkomen brengen koningen en goden tot stand, maar, zo leert Heraclitus, in de eerste plaats gerechtigheid:

Maar het is nodig te weten dat oorlog werkelijk verbindend is, en recht tweedracht, en dat alles volgens tweedracht en noodzakelijkheid geschiedt. (Fr. 16)


Hoewel misschien onplezierig voor sommigen, is het nodig om dit weten: was er geen conflict, dan was er ook geen verbinding. Dan zou er ook geen rechtspraak kunnen zijn, en dus ook geen recht. Dat is waarom wij de naam van Vrouwe Justitia niet eens zouden kennen, als dat niet zo zou zijn. (Fr. 17)

Maar het gaat nog een stap verder. Want niet alleen ontstaat recht uit tweedracht, Heraclitus stelt vervolgens dat alles, de werkelijkheid zelf dus, volgens deze zelfde tweedracht, en noodzakelijkheid, geschiedt.

Oorlog is het verbindende element, in de eerste plaats tussen de verschillende partijen die deelnemen, maar op een dieper niveau is het ook de kracht die de bouwstenen van ons universum bij elkaar houdt. Dat laatste is waar we in het verdere behandelen van de eenheid der tegendelen in het volgende hoofdstuk nader op in zullen gaan. Voor nu blijven we nog even staan bij het specifieke voorbeeld van de strijd.

Om een eerste aspect van deze voor ons zo oneigentijdse opvatting duidelijk te maken, kunnen we denken aan de twee spreekwoordelijke honden die vechten om een been.

Waar twee honden vechten om het been loopt een derde er snel mee heen.


Hoe staat het er voor met de verhouding tussen deze eerste twee honden? Ze zijn aan elkaar tegengesteld. Maar waar vechten ze om? Om hetzelfde been. Ze zijn op hetzelfde gericht. En juist in hun conflict ontmoeten ze elkaar – juist in hun conflict om dat waar ze beide op gericht zijn worden ze werkelijkheid voor elkaar.

De twee honden herkennen elkaar in hun gerichtheid op iets, in hun verlangen naar dat wat ze met elkaar gemeen hebben. Ze merken elkaar op, ze hebben aandacht voor elkaar, op een wijze die zonder de tegengesteldheid waarin ze elkaar ontmoeten nooit tot stand zou komen. Dit is, zoals we zullen zien, voor Heraclitus de wijze waarop de werkelijkheid zelf tot stand komt, de wijze waarop ons universum zijn vorm krijgt. Deze herkenning, dit aandacht-hebben-voor, is het allereerste begin van de strijd-als-eenheid.

De strijd afkeuren, dat betekent de gehele ordening afkeuren, oftewel de wijze waarop de werkelijkheid tot ons komt, als zodanig.


In hun tegengesteldheid aan elkaar herkennen de strijdende partijen elkaar. De strijd is de ontmoetingsplaats, en in die ontmoeting wordt het gemeenschappelijke gevormd, komt het gemeenschappelijke tot stand.

Dit is waarom het verkeerd is om, zoals zoveel moralisten doen, de strijd af te keuren. De strijd afkeuren, dat betekent de gehele ordening afkeuren, oftewel de wijze waarop de werkelijkheid tot ons komt, als zodanig. Want het is deze strijd waarin al wat wij kunnen onderscheiden geboren wordt:

Het ontgaat Homerus, wensend “dat tweedracht uit goden en mensen moge verdwijnen”, dat daarmee de gehele ordening te gronde zou gaan, daar alles in strijd geboren wordt. (Fr. 19)


Zelfs de grote Homerus, schrijver van de Ilias en Odyssee, ziet dit over het hoofd. En is het ook niet een beetje vreemd dat hij boeken vol schrijft met verheerlijking van de strijd, om die vervolgens, als het er op aan komt, af te keuren? Dat moet wel een vergissing zijn – hoe zou je dat wat zo’n noodzakelijk onderdeel van het geheel uitmaakt weg kunnen wensen? Dit is waar Heraclitus de vinger op legt: aangezien we hier te maken hebben met een noodzakelijk onderdeel van de werkelijkheid, past het niet om het weg te wensen.

We hebben nu iets gezien van de wijze waarop de strijdende partijen elkaar ontmoeten, en dus leren kennen als werkelijkheid, in hun aandacht voor elkaar, op het strijdtoneel. Maar waarom is deze ontmoeting het ontvouwen van de werkelijkheid zelf, waarom zou die zonder strijd “te gronde gaan”?

In het op-en-neer tussen de strijdende honden komt een harmonieus samenspel tot stand dat alleen zó tot stand kan komen.


We keren terug naar de spreekwoordelijke honden. Hoewel vijanden van elkaar, hoewel aan elkaar tegengesteld, zijn in het gevecht juist met elkaar verbonden. In het gevecht om het been vormen ze tezamen één overstijgende harmonie. Ze dansen om elkaar heen: ze ontwijken elkaar, vallen elkaar aan, lokken tegenaanvallen uit en springen in op de bewegingen van de ander. Zo beïinvloeden ze elkaar tot het tot stand brengen van een werkelijkheid die buiten dit conflict om niet bestaan zou kunnen. In het op-en-neer tussen de strijdende honden komt een harmonieus samenspel tot stand dat alleen zó tot stand kan komen.

En zo is het met alle tegenstellingen; dat is, met alle dingen, met al het zijnde en al wat maar mogelijk is. De tegenstellingen scheppen ruimte voor elkander. De riposte, de tegenaanval, kan niet bestaan zonder de aanval waar hij een reactie op is. Het licht kan niet schijnen zonder duisternis te doen verdwijnen – het leven zou geen leven zijn als het niet op een dag, zeer spoedig, ten einde zou moeten komen, en het lichaam is niet wat het is zonder de constant aanwezige mogelijkheid in ontbinding te geraken.

De conflicten die zich aldus afspelen, altijd en overal om ons heen, zijn geen toevallige en onbelangrijke onderdelen van deze werkelijkheid van ons. Dat is wat Heraclitus ons op zoveel manieren duidelijk probeert te maken, en waar we in het volgende hoofdstuk verder op in zullen gaan: deze tegenstellingen vormen de basis van de wijze waarop deze werkelijkheid aan ons verschijnt.

De ontmoeting tussen tegendelen in beeld gebracht door Blake in zijn The Great Red Dragon and the Woman Clothed with the Sun.



Hoe tegenstellingen verschillende zijden vertegenwoordigen van één en hetzelfde

Voordat we overgaan naar de essentie van de rol die tegenstellingen vormen in het geheel der dingen, hoe in dit samenspel de werkelijkheid tot stand komt, laat ons nog eenmaal stilstaan bij de harmonie waarin dat gebeurt.

Op verschillende wijzen hebben we nu gezien hoe de strijdende partijen elkaar ontmoeten en in deze ontmoeting iets teweegbrengen dat niet alleen nieuw is, maar wat ook optreedt als verbindende factor, als een gezamenlijke algemeenheid.

Een steeds wederkerende harmonie, noemt Heraclitus het. En hij herinnert ons er nogmaals aan dat we er niet vreemd van mogen opkijken, dat de velen niet tot zich door laten dringen, wat zich hier nochtans recht voor onze ogen voltrekt:

Zij hebben er geen begrip van, hoe het zich afzonderende met zichzelf instemt: een steeds wederkerende harmonie, zoals bij de boog en ook bij de lier. (Fr. 20)


Het zich afzonderende stemt met zichzelf in: door ergens afstand van te nemen verbindt je jezelf juist met datgene waartoe je je aldus verhoudt. Als bij de boog die wordt aangespannen wordt juist in dit afstand nemen een eenheid tot stand gebracht tussen dat wat wegbeweegt en dat waarvan het zich afzondert.

Denk aan een politicus die ten strijde trekt tegen een specifiek probleem in de samenleving: hij benoemt iets als onrechtvaardig. Door dat te doen verbindt hij zichzelf, zijn naam, de krachten die hij vertegenwoordigt, dat waar hij symbool voor staat, juist precies met dat waar hij zich tegen uitspreekt.

Bij het afzonderen hoort het terugkeren-naar, en daarin geschiedt iets, komt iets tot stand.


Denk aan de atheïst die, in plaats van religie te negeren, juist ten strijde trekt tegen religie en zich opwerpt voor een wereld met minder invloed van religieuze autoriteiten. Door dat te doen, door die strijd aan te gaan, toont hij zich geïnteresseerd in dezelfde onderwerpen. Hij wil wat zij willen, maar dan anders.

Denk, tenslotte, aan de conservatief die aan zijn gevoel voor rechtvaardigheid gehoor geeft door zich uit te spreken tegen het verregaande woke-narratief dat hij overal om zich heen ervaart. Wat doet hij, door dat te doen? Hij zondert zich af, maar hij gaat daarmee tegelijkertijd ook een verbinding aan.

Zo stelt Nietzsche bijvoorbeeld in Ecce homo dat hij het als een eer, een uitverkiezing beschouwt om zijn naam ergens mee verbinden, of dat nu voor of tegen is. Door tegen het christendom ten strijde te trekken verklaart hij het voor een waardige tegenstander, als iets waar hij respect voor weet op te brengen. Hij heeft er iets mee gemeen, hij voelt zich gelijkwaardig aan. Hij is er zelfs dankbaar voor, en deze speciale vorm van dankbaarheid komt tot uitdrukking in de woorden van Zarathoestra:

De speer die ik werp naar mijn vijanden! Hoe dankbaar ben ik mijn vijanden, dat ik haar eindelijk werpen mag! 3   


Zoals de snaar van het muziekinstrument wordt bewogen opdat die weer terug kan gaan naar zijn originele positie, maar niet zonder een en ander teweeg te brengen, klanken de wereld in te werpen, zo ook worden de figuren in deze voorbeelden getekend in wie zij zijn door dat waarvan zij zich afzetten. Bij het afzonderen hoort het terugkeren-naar, en daarin geschiedt iets, komt iets tot stand.

Wat hier tot stand komt, is de harmonie van het samenspel ter tegenstellingen. Deze harmonie, zo laat Heraclitus zich begrijpen, is de hoogste wet van het bestaan. Het is de wet der wetten: de wet waar de andere wetten uit voortkomen.

Het is de wet der wetten: de wet waar de andere wetten uit voortkomen.


Alleen wie daar geen oog voor heeft zou kunnen wensen “dat tweedracht uit goden en mensen moge verdwijnen”, want het is juist deze tweedracht waarin de wereld getekend wordt. Het is juist dat wij het ene rechtvaardig noemen en het andere onrechtvaardig dat ons in conflict brengt met de wereld om ons heen, en is het juist dit conflict, het zijn juist deze conflicten, die de bewegingen van dit leven zelf zijn.

De individuele strijder op het strijdtoneel, de individuele voetballer op het voetbalveld, het roofdier dat jacht maakt op zijn prooi – ze zijn met hun individuele behoeften bezig en voelen zich tegengesteld aan, onderscheiden en duidelijk afgebakend van dat waar ze tegen optreden. In feite echter zou dat waar zij zich mee bezig houden iedere betekenis verliezen als het niet in perfecte samenspraak was met juist datgene waar het in iedere handeling die zij voltooien op afgestemd is. Zo zien we hoe dat wat tegengesteld lijkt te zijn – en dat ook is – in feite een eenheid vormt, een hogere eenheid. Een eenheid die, zo ver mogen we hier in gaan, over ons heerst.

De dag wordt pas dag door de nacht te laten verdwijnen – en andersom. Dag en nacht bestrijden elkaar, maar bestaan tevens enkel krachtens de strijd die ze met elkaar voeren – ze zijn die strijd. Dat is de eenheid waar Heraclitus de eenheidsdenker ons op placht te wijzen. De wetten van ons bestaan verkrijgen hun plaats in het op en neer tussen aan elkaar tegengestelde belangen. Alles krijgt zijn vorm in de beweging die in deze ontmoeting tot beweging komt. Alleen zo kunnen verschillen bestaan – alleen zo kan verandering worden opgemerkt.

Als we voor deze wisselwerking eenmaal een eerste gevoel hebben opgewekt, kunnen we zien hoe, in het beeld dat Heraclitus schetst, in dit harmonieuze samenspel der tegenstellingen, de wereld zelf tot wording komt. De aandacht die aldus op het worden wordt gevestigd, vormt de wijze waarop de werkelijkheid zich verwerkelijkt: in wederkerigheid, in wederzijdse afhankelijkheid.


Leer verder

Noten

  1. Spinoza
  2. Merk op: de wereld bekijken vanuit ‘het gezichtspunt de eeuwigheid’ wordt hier ‘goddelijk’ genoemd, maar het kan net zo goed ‘natuurlijk’ genoemd worden – ook de Natuur oordeelt niet, op de manier die Heraclitus hier benoemt.
  3. Nietzsche – Also sprach Zarahustra – Das Kind mit dem Spiegel