Ik zeg u eerlijk al wat gij te weten wenst,
Niet raadselen-doorvlochten, maar met ’t simpel woord
Dat vriend te horen recht heeft uit bevriende mond. –
Gij ziet Prometheus die het vuur den stervers schonk.1
Toen Prometheus het vuur van de goden stal om het aan de mensen te schenken – en ons daarmee boven de dieren te verheffen – nam Zeus hem dit niet in dank af.
Wat bewoog de oppergod tot deze boosheid? Was dit louter de jaloezie van een machthebber die de heerschappij over zijn wereld niets wenste te delen? Wou Zeus de mens onder de duim houden? Was hij slechts boos om Prometheus’ ongehoorzaamheid? Of schuilt er meer achter zijn afkeuren van deze daad?
Het vuur dat Prometheus de mensen schonk staat symbool voor de technologie, en daarmee voor het menselijke, voor dat wat de mens van de zogenaamde lagere levensvormen onderscheidt. Prometheus leerde de mens niet alleen vlees bereiden, maar ook metaalbewerking, wetenschap en kunsten – al het kunstmatige dat de mens nodig zou hebben om de Natuur te overheersen en aan zijn wil te onderwerpen. Alle technieken die de mens nodig zou hebben om aan de in hem zo sterk aanwezige drang tot domineren gehoor te geven – al het kunstmatige: tot aan deze tekst en deze pagina toe.
Het is de menselijke wil de Natuur te overheersen, die in zijn gretige gebruik van de technologie tot uiting komt, die de mens heer en meester over de Aarde heeft gemaakt, en daarmee wat de mens tot mens maakt. Aldus toont de mythe van het vuur zich als tekening van het begin van de mensheid.
In onze laatmoderne tijd wordt het steeds minder zichtbaar dat het onze beheersing van het vuur is, dat ons van de dieren onderscheidt. Open haarden zijn vervangen door cv-ketels, gasfornuizen door inductieplaten en sigaretten en aanstekers door e-sigaretten. Kaarsjes aansteken behoort tot het domein van voor velen niet langer actuele rituelen. Het vuur dat aan de basis ligt van de menselijke samenleving krijgt een steeds minder zichtbare rol in ons leven.
Tegelijkertijd begint daarbij echter steeds meer besef door te dringen van de grootsheid van de macht die zich in het technologische aan ons openbaart. Milieuvervuiling, mensen die hun hele leven in virtuele werelden doorbrengen en allerhande ziekten en verslavingen waar de minder technologische mens geen deel aan heeft, tonen ons, met welk vuur wij eigenlijk spelen. Sommigen spreken van ‘de macht van big tech’, het gevaar van AI, of zelfs van een technologische singulariteit die het einde zou betekenen van de rol van de mens als heerser der Aarde. Een ding is onmiskenbaar: de onstuitbare grootsheid van het gebeuren waar we hier mee overspoeld worden.
Zou het kunnen dat in deze wil tot domineren, die de mens ertoe gebracht heeft dier en plant te domesticeren, een gevaar schuilt, dat is, het gevaar om daarbij ook onszelf nog te domineren, overheersen en domesticeren? Is niet de in sociale media of online spellen levende mens een perfect voorbeeld van een gedomesticeerde mens? En zou het niet uiterst toepasselijk en juist zijn als de technologie die het begin van de mensheid vertegenwoordigt tevens haar ondergang zou betekenen?
Met die vraag – naar de rol van technologie in ons leven – raken we iets van het doel waartoe deze pagina’s tot stand komen. Licht over storm is een verzameling aantekeningen en studiemateriaal rondom het thema van de vraag of en hoe het mogelijk is voor de mens om naast te de technologie te blijven bestaan – en niet volledig in haar bestel op te worden genomen. Dat is waar het om gaat wanneer we vragen wat cultuur is, waar de massamens vandaan komt, en op welke wijze goede mensen ertoe verleid worden tegen hun wil in te handelen. Deze teksten verschaffen aanwijzingen die ons helpen in de richting van een antwoord op de vraag hoe de mens verantwoordelijkheid kan nemen voor het bestaan in een door technologie gedomineerde wereld. Hoe we een vruchtbare relatie aan kunnen gaan tot de technologie – hoe een mens mens kan blijven.
Mens blijven in een digitaal tijdperk: voor een dergelijke opgave is het maar moeilijk begrip op te brengen. Het is voor de meesten zeer aanlokkelijk om het probleem dat zich hier aandient niet te erkennen als probleem. “Hoe mens te blijven? Maar dat is toch uiterst eenvoudig! Wij zijn het immers reeds vanzelf, en hoeven daar verder niets voor te doen!” Het probleem dat zich in de steeds maar groeiende invloed van het technologische in ons leven aandient, het probleem van het uit handen geven van onze taken aan de technologie, door robotisering en automatisering, wordt niet als probleem ervaren, en wel op een specifieke manier: door van alle problemen die hierbij ontstaan de mens de schuld te geven.
Techniek en verantwoordelijkheid
Het is een belangrijk kenmerk van de tijd waarin wij leven: overal waar zich problemen voordoen wijst men simpelweg ‘slechte mensen’ aan als veroorzaker, in de illusie daarbij aan de oplossing van het probleem te hebben bijgedragen. Oorlog, milieuvervuiling, vervreemding – voor al wat ons overkomt wordt met de vinger gewezen naar zogenaamde zondige mensen, die het op hun geweten zouden hebben. Of het nu een dictator is die de schuld krijgt van zaken die welbeschouwd helemaal niet onder zijn controle liggen, of een crimineel, of gewoon iemand die niet helemaal goed bij zijn hoofd is, dit is steeds de formule van het vandaag de dag zo gangbare gemoraliseer: “Als al die vervelende andere mensen nou maar gewoon wat moreler waren, als ze zich nou eens wat fatsoenlijker zouden gedragen, zoals ik, als ze gewoon het milieu nu eens wat minder zouden vervuilen, elkaar wat minder zouden uitbuiten en vermoorden, dan zou het welgesteld zijn met de wereld! Als al die immorele mensen zich nou maar gewoon wat meer zouden gedragen zoals ik, dan, ja dan zouden al onze problemen verdwijnen als sneeuw voor de zon.” – zo denkt men, en knippert met de ogen, zonder in te zien hoe wij allen worden meegesleurd in de stroom van steeds ingrijpender wordende machinetechnieken, die zowel ons als onze wereld aan zich onderwerpen en de wet voorschrijven. Niemand van hen die zo ijverig met de vinger zwaait lijkt op te merken dat wij het zijn, die in ons gebruik van de technologie aan de basis staan van juist deze problemen waar zo achteloos ‘de ander’ verantwoordelijk voor wordt gehouden.
Het voorbeeld van de toeslagenaffaire tekent de krachteloosheid van deze moralistische manier van denken. We zien hier hoe de mens aan de macht van de machine wordt overgeleverd – de computer bepaalt wie een fraudeur is en welke straf wordt uitgedeeld – er komt nauwelijks nog menselijk ingrijpen bij kijken. We kunnen wel pretenderen een mens voor de situatie verantwoordelijk te houden, we kunnen wel doen alsof er iemand ergens met zijn slechte gedrag verantwoordelijk is voor dit falen, maar we zien zeer sterke aanwijzingen dat de hierbij betrokken personen zelf ook geen flauw idee hebben wat er eigenlijk aan de hand is, en hoe dat voorkomen zou kunnen worden, laat staan dat ze daar aanstalten toe zouden maken.
Of we kunnen kijken naar zaken als milieuvervuiling, het steeds maar toenemende medicijn- en drugsgebruik, het steeds verder dalende vertrouwen in de politiek, de staat van het onderwijs en nog veel zaken meer – en we kunnen onszelf daarbij telkens de vraag stellen: wat als we hier nu een glimp opvangen, niet van het falen van menselijk leiderschap, niet van het handelen van kwade mensen die een slaatje proberen te slaan, maar van onze eigen verstoorde relatie tot de technologie? Wat als het onze eigen al te menselijke wil tot domineren is die hier op een dwaalspoor is geraakt? Zouden gevallen als dit als teken kunnen worden opgevat dat de controle over de technologie ons uit handen glipt?
Dat alle grote problemen van onze tijd aan de technologie gerelateerd zijn wordt algemeen aanvaard. En het is dan ook moeilijk te ontkennen. Dat ze aan onze onderdanige houding ten opzichte van aan ons begrip te boven gaande technologische processen te wijten zouden kunnen zijn – die mogelijkheid laat zich minder gemakkelijk zien. Daar kijkt men liever van weg. En om dat wegkijken-van te vergemakkelijken wijst men graag een menselijke schuldige aan. “Hij daar was niet sterk genoeg, de lafaard. Hij daar was te hebberig, de gierigaard. Zijn auto is te groot, de verspiller.” En het is ook veel gemakkelijker om de ander de schuld te geven. Want zodra de technologie benoemd wordt komt ook ons eigen gedrag te sprake, komen wij als bedieners van de technologie naar voren als actoren die verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Dat onze eigen verslaving aan media, en het wereldbeeld dat daar het directe gevolg van is, wel eens aan basis zou kunnen staan van de problemen van onze tijd, maakt dat men maar liever wegkijkt van wat zich hier toont. En juist dit wegkijken-van, door middel van het aanwijzen van een schuldige binnen de kaders die de technologie ons daartoe reikt, is de wijze waarop de mens in zijn menselijkheid bedreigd wordt – juist dit is wat een vruchtbare relatie tot de technologie in de weg staat.
De technische manier van kijken naar de wereld moffelt de problemen die ze zelf veroorzaakt weg door zich steeds te haasten overal een menselijke schuldige voor aan te wijzen. Overbevolking? “Het zijn de immigranten!” Milieuvervuiling? “Het zijn de boeren!” Bureaucratie? “Het zijn die valse, gemene, bedriegende politici, die nooit eens weten te stoppen met liegen!” Voor alle problemen die het algemene maar weten te bereiken wordt een schuldige aangewezen waar de agressie op botgevierd kan worden. Dat al deze actoren door omstandigheden gedreven worden en ook maar gewoon het beste trachten te doen met de minimale invloed die ze hebben, in de situatie waarin ze zich geworpen vinden, wordt voor het gemak buiten beschouwing gelaten. Dat zij onderdeel uitmaken van precies dezelfde netwerken die ook wij middels onze deelname in stand houden – en waar we gretig van profiteren! – aan dat soort zaken denkt men maar liever niet.
De vele wegen van de technologie
Het altijd maar andere mensen de schuld willen geven van de problemen die in het gebruik van de technologie tot stand komen is één van de vele obstakels die een vruchtbare relatie tot de technologie in de weg staan. Het is de meest in het oog springende. Het is altijd de enkeling zelf die een relatie aangaat met de technologie en daarmee verantwoordelijkheid draagt voor wat in die relatie tot stand komt.
Het probleem dat hiermee aan de orde wordt gesteld is niet zozeer is dat mensen dit dan wel dat geloven, dat ze een bepaald standpunt innemen omtrent het handelen van anderen, maar dat het technologisch bepaald wordt, welke informatie ze voorgeschoteld krijgen, en daarmee dus ook – in zekere zin – welke standpunten überhaupt mogelijk zijn. Het zijn de stromen aan informatie die de kaders scheppen die bepalen waar we verontwaardigd over mogen zijn, en wanneer, en ons daarmee in een volledig afhankelijke positie plaatsen. De kanalen bombarderen ons met informatie over bepaalde conflicten, maar zwijgen over andere, ze overspoelen ons met verwijten richting bepaalde ‘slechteriken’ – en verzwijgen andere. Ze benoemen de toeslagenaffaire, na jarenlange radiostilte, op het moment dat de tijd voor die verontwaardiging is aangebroken.
Daarmee zien we iets van de manier waarop de rol van technologie die van religie over begint te nemen – ze geeft ons de kaders waarbinnen het pas mogelijk wordt een oordeel te vellen. Zoals religie geeft technologie ons niet louter informatie omtrent wie ‘de goeden’ en wie ‘de slechten’ zijn, nee ze schept deze kaders zelf, ze maakt het bestaan van deze kaders mogelijk. En binnen de kader die ons worden aangereikt – die worden voorgeschreven – zijn het altijd zondige mensen die het probleem vormen. Gaat er ergens iets mis? Dan was er iemand niet gehoorzaam genoeg. Komt er iemand iets te kort? Dan was er iemand te hebberig. Zelden wordt er een probleem benoemd zonder de daarbij de zondaar aan te wijzen die schuld draagt. Was dit moralisme bij de oude religies reeds problematisch, het is met het voorbij gaan aan de oude religies niet opgelost, maar juist ontelbare malen erger geworden. Wat wij soms denken achter ons te hebben gelaten – de blinde onderwerping aan religieuze instituten – heeft plaats moeten maken voor een nog veel intensievere onderwerping aan een veel strenger moralisme.
En was het niet juist de technologische ontwikkelingen die de goddelijke almacht hebben doorbroken? Zeus had gelijk om jaloers te zijn!
Zoals religie openbaart ook technologie zich langs vele wegen aan ons. De steeds nadrukkelijkere en steeds maar toenemende intensiteit waarmee zij de mens zijn taken uit handen neemt, tot aan het stellen van vragen en het definiëren van problemen aan toe, tot het voorschrijven van wat onze aandacht waard is en wat niet, wat echt is en wat nep, doet de noodzaak toenemen om eens stil te staan bij de betekenis van dit alles. Bij de vraag naar de houding die wij ten aanzien van dit ontzagwekkende gebeuren aan moeten nemen.
Hebben we het over de mogelijkheid van een gezonde relatie tot de technologie, dan hebben we het over een houding waarin de mens zijn wil niet aan de technologische voortgang onderwerpt, maar de technologie aanwendt als middel, als instrument in dienst van een oorspronkelijkere wil. We hebben het over de vraag naar de mogelijkheid ons niet mee te laten sleuren met de krachten waarvan wij geen idee hebben waar ze ons naar toe zullen brengen, maar onze eigen weg te blijven gaan.
Tegenover het altijd maar de mens de schuld geven van wat ons maar overkomt staat de mogelijkheid te onderzoeken wat de technologie eigenlijk doet met ons, en hoe het onze eigen, persoonlijke relatie tot de technologie is die hier niet alleen de oorzaak van is, maar de analyse waarvan ook wel eens het inzicht zou kunnen verschaffen dat voor het behandelen van deze kwesties het meest nodig is.
En daarmee hebben we kort geschets voor welk probleem wij ons gesteld vinden. De vraag naar de mogelijkheid niet door de informatiestromen meegesleurd te worden is dan ook de rode draad van de schijnbaar uiteenlopende onderwerpen die hier aan bod komen. Het zijn de uiteenlopende aspecten van dit zeer veelzijdige probleem van de relatie tussen mens en machine – waar veel verschillende onderwerpen voor onderzocht dienen te worden, en waarvoor we ons niet in de keuze van een onderwerp moeten laten beperken. Zoals Heraclitus ons leert:
Naar wijsheid strevende mannen dienen veel zaken onderzocht en in hun mars te hebben.
De invloed van technologie in ons leven gaat niet alleen over de werking en gevolgen van machines als monitoren en camera’s, maar ook over die van complexere technieken: het gaat over de staat, over de media, over kunst en ons waarderen van kunst, die immers alleen van technologie doordrongen zijn, en de enorme psychologische impact die dit alles heeft op het wezen van de mens. In al deze verhoudingen dient de vraag naar de mogelijkheid van het mens-zijn en mens-blijven zich op een specifieke wijze aan. Het is de technologie die de consumptiemaatschappij en massabewegingen die voor onze tijd zo kenmerkend zijn tot stand doet komen. Het is de technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk waarin de omstandigheden waar wij ons in bevinden geboren worden.
Bovendien vraagt de vraag naar de mogelijkheid van een gezonde relatie tot de technologie niet alleen naar de omgang met machines, maar ook en met name naar de manier van denken die daar aan ten grondslag ligt: de houding waarin deze relatie geboren wordt. De neiging, zo kenmerkend voor onze moderne tijd, om alles en iedereen zo rationeel en materialistisch mogelijk te benaderen, verklaren en voor te stellen, wijst op een denkwijze waarin het onderwerpen van de Natuur niet langer ten dienste van de mens staat, maar tot een doel op zich is geworden, en de wereld wordt bezien als één grote schatkist die voor ons klaarligt om leeggeplunderd te worden. Het is deze inherent technische wijze van zien die we moeten leren begrijpen om te ervaren wat de techniek doet met ons. Ze kan ons uitstekend helpen bij het domineren van de buitenwereld en het overheersen van het vreemde – en daar moeten we ook dankbaar voor zijn! – maar niet om te vragen naar wat het eigenlijk betekent om mens te zijn.
En als we die vraag goed weten te stellen, en de consequenties van die vraag goed tot ons door laten dringen, dan weten we ook dat het niet bij kennis kan blijven. Want, vervolgt Heraclitus:
Veel geleerdheid leert nog niet begrip te hebben.
Kennis vergaren is nooit een doel op zich, maar staat altijd in dienst van het handelen. Begrip kan enkel uit de handeling voortkomen. Daarom kan de vraag naar een vruchtbare houding ten aanzien van de technologie nooit een louter kentheoretische zijn, maar zal het ook altijd een ethisch-religieuze vraag moeten zijn. Kennis moet, wil het oprechte kennis zijn, altijd vertaald worden naar een praktische houding ten aanzien van het dagelijks leven en de realiteit van het hier en nu. Hoe hebben wij te handelen ten aanzien van de techniek? Hoe heeft een mens te handelen dat hij nog mens kan blijven?
En zo eindigen wij hier voor nu, uit respect voor de grootsheid van wat hier voor ons ligt en om de houding die het meest nodig is aan te schrijven, niet met een antwoord, maar met vragen.
Hoe hebben wij om te gaan met Prometheus’ geschenk van menselijkheid?
Begrijpen wij voldoende wat voor machtig wapen wij met de technologie in handen hebben?
Zijn wij niet als de kindsoldaat, die een vuurwapen in zijn handen gedrukt krijgt zonder enig besef van wat deze technologie in hogere zin vertegenwoordigt?
Zien we misschien iets van wat het zou kunnen zijn dat Zeus ertoe bewoog de daad van Prometheus af te keuren?
Spelen wij niet met vuur?