In oertijd was het,
dat Ymir leefde:
noch zand noch zee
noch zilte golven
er was geen aarde,
noch wijde hemel,
slechts gapende afgrond,
en gras nergens.1
De grote vragen naar de aard van het bestaan, die al sinds mensenheugenis gesteld worden, leveren soms ronduit vreemde antwoorden op. Zo zijn er volkeren geweest die geloofden dat de wereld geschapen is uit het lijk van een reus – uit zijn bloed de zeeën, uit zijn botten de gebergten en uit zijn hersenen de wolken.
Heidense mythische verklaringen als deze hebben wat speels. Het komt ons soms een beetje vreemd over, hoe bont en fantasierijk ze zijn. Hoe kon men dit nu geloven? Hier is de verleiding aanwezig om te denken dat de mensen die zoiets beweerd hebben dan wel ontzettend dom zullen zijn geweest.
Waren ze dat? En geloofden ze hier echt in?
Ik vraag me af hoe serieus de mensen die dit soort mythen vertelden zichzelf daarbij namen. Misschien waren ze helemaal niet dom, maar speels, en speelden ze met de waarheid. Misschien is het belachelijke in deze voorstellingen wel als een teken op te vatten dat onze voorouders zich realiseerden dat de vraag naar de oorsprong van het bestaan eigenlijk een beetje… een vreemde vraag is? Een te grote vraag voor een nietig mens om antwoord op te geven? Zou het kunnen dat deze mensen door aldus te antwoorden creatief omgingen met het accepteren van hun eigen beperkingen?
Misschien waren ze helemaal niet dom, maar speels, en speelden ze met de waarheid.

In ieder geval zijn wij in onze tijd het speels omgaan met de waarheid verleerd. Het is niet meer de bedoeling dat we lachen en spelen bij het stellen van de grote vragen. Wij horen somber en serieus te zijn, als moesten we bang zijn dat God ons met een bliksemstraal neer zou slaan als wij niet al te plechtig en voorzichtig met de aard van het bestaan om zouden springen.
Zo zijn er de zogenaamde christenfundamentalisten, die in plaats van de Bijbel als een verzameling mooie verhalen te beschouwen, geloven dat wat er in beschreven staat de status draagt van letterlijk gebeurde feitelijkheden.
Tegelijk zien we bij anderen heel sterk de neiging om juist wetenschappelijke theorieën heel erg letterlijk op te vatten. Men spreekt over evolutie, de oerknal en zwarte gaten, alsof deze geen verhalen zijn aan de hand waarvan wij het bestaan beter kunnen begrijpen, maar letterlijk bestaande feitelijkheden. In plaats van een theoretisch construct dat ons in staat stelt allerhande feiten en berekeningen ordelijk te rangschikken en overzichtelijk te maken, nemen deze mensen een zwart gat als een soort groot hemellichaam dat daadwerkelijk in de fysieke werkelijkheid aanwezig zou zijn.
Lachen wij modernen nog wel genoeg om onze waarheid?
Lachen wij modernen nog wel genoeg om onze waarheid? Zo vraag ik me af. Misschien is de speelse manier waarop in voorbije dagen over het ontstaan van de wereld werd gesproken wel helemaal niet zo vreemd, maar juist geheel en al op zijn plaats in het licht van de grootsheid van dat waar we eigenlijk naar vragen. Misschien zijn wij het, die zich vreemd gedragen, door verhaaltjes letterlijk op te vatten die helemaal niet letterlijk op te vatten zijn.
Is het ergens, op een bepaalde manier, niet even vreemd om in de Bijbel of in zwarte gaten te geloven als in een kosmische reus?
Lachen wij moderne mensen nog wel genoeg om onze eigen onwetendheid?
Lees verder
Noten
Reacties en verdere toelichting op dit stuk zijn te vinden op het FOK! forum: Filosofie & levensbeschouwing