Verlichting


De Verlichting is een culturele en intellectuele stroming die op de ontwikkelingen in Europa van met name de 17e en 18e eeuw een grote stempel heeft gedrukt. De term staat voor een verzameling veranderingen in opvattingen op allerlei gebieden, waaronder politiek, wetenschap en religie.

In navolging van de ondergang van grootmachten als Spanje, Zweden en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (nu slechts een vazal van Frankrijk) begon Europa zich in deze tijd steeds sneller te ontwikkelen tot vormen die ook nu nog goed zichtbaar zijn.

De dominantie van de theologie wordt doorbroken, en moet plaats moeten voor een kennisleer die veel meer nadruk legt op feiten en het verstandelijk begrijpen – vaak aangeduid met de aan invloed winnende term rede. Religieuze dogma’s moeten plaats maken voor het verstand. Traditie verliest aan autoriteit.

Achtergrond

De Verlichting als stroming wordt gezien als een van de pijlers onder de westerse beschaving en zette grote wijzigingen in gang in het denken over religie, filosofie, kunst, wetenschap en politiek. Tijdens de Verlichting zag men haar nog niet als een stroming of een afgebakend tijdperk, maar als een maatschappelijk proces waarvan de ontwikkeling kon worden nagestreefd en die nog voortduurt. De Verlichting gaf aanleiding tot modernisering van de samenleving door middel van individualisering, emancipatie, feminisme, secularisering en globalisering. Het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de burgerrechten vinden er hun wortels, net zoals het ‘vrijdenken’, het klassiek liberalisme, het socialisme, het anarchisme.

De Verlichting kent een kritische en een constructieve zijde. De kritische of radicale verlichters nemen het (geïnstitutionaliseerde) geloof en de onredelijkheid op de korrel. Zij komen op voor een scheiding tussen kerk en staat gebaseerd op rechtvaardigheid en democratie. De constructieve of gematigde verlichters, zoals Joseph Priestley zoeken manieren om kennis (wetenschap) en religie met elkaar te verbinden.

In de eerste helft van de achttiende eeuw hielden de filosofen van de Verlichting zich bezig met het populariseren van de wetenschap, het zoeken naar kennis, waarheid, geluk en volmaaktheid.[4] In de tweede helft van de achttiende eeuw werden de grondslagen gelegd voor economie, sociologie, pedagogie, antropologie, en land- en volkenkunde. Tijdens de Verlichting hadden geleerden en amateurs grote belangstelling voor de natuur. Het ging hen om het ontdekken van de wetmatigheden. In de zeventiende eeuw en nog lang daarna werd het begrip ‘filosofie’ gewoonlijk gebruikt voor wat nu natuurwetenschap wordt genoemd De filosofen uit de renaissance hadden voornamelijk aandacht besteed aan God en de mens, en de natuur was daarbij verwaarloosd.

Niet alle 17e- en 18e-eeuwers beschouwden het tijdperk waarin zij leefden als verlicht, een periode waarin men het duistere verleden achter zich had gelaten. Tegenover de Verlichting stond het obscurantisme. Het was eerder een tijd van redelijkheid dan van rede; meer een houding, een doel of een streven dan een filosofisch stelsel.

Descartes

René Descartes legde met de uitspraak Cogito ergo sum de grondtoon van de verlichting. Alleen door het gebruik van de rede en het gezonde verstand komt men tot waarheid.

Spinoza

Baruch Spinoza, die voortbouwde op het denkwerk van Descartes, accepteerde als een van de eersten geen andere verklaring dan die gebaseerd op de rede. Spinoza kreeg navolgers in Duitsland, zoals Gottfried Wilhelm Leibniz en Ehrenfried Walther von Tschirnhaus. Zijn boeken werden al snel vertaald in het Frans, maar zijn filosofie bleef een heikel punt: ze zou leiden tot atheïsme en fatalisme, en is in bijna alle landen van Europa fel bestreden. In Engeland werd Spinoza volledig genegeerd. Daar ontwikkelde zich het empirisme met het inzicht dat niet de rede, maar waarneming ten grondslag lag aan nieuwe kennis. In Frankrijk ontwikkelde zich met Diderot, Holbach en Melchior Grimm een radicale richting. Deze zette zich af tegen meer gematigde verlichtingsdenkers als Rousseau en Voltaire, die een bepaalde vorm van religie accepteerden in hun filosofie. (Afhankelijk van de staatsvorm en de invloed van de vorst of kerk was deze vraag de kern van het debat in andere Europese landen, waar ofwel het katholieke, het anglicaanse, het calvinistische, het lutherse of het Russisch-orthodoxe geloof werd beleden.) In Duitsland ontstond een nog gematigder richting, zich baserend op de voorzichtige Leibniz en diens navolger Christian Wolff.

Volgens de historicus Jonathan Israel spitste de discussie tussen de strijdende partijen zich rond 1740 toe op het belang van en de uitwerking van Spinoza’s ideeën. De radicale periode was rond 1750 voorbij, waarna door de filosofen van de Verlichting een brug geslagen werd tussen wetenschap en geloof. “Een christelijke, tolerante of gematigde vorm van Verlichting overheerste.” Daarna stond de Verlichting ook voor het ontwikkelen en analyseren van eigen en andermans emoties.

Ideeën, ethiek en moraal

Vóór de Verlichting was men ervan uitgegaan dat de mens tot het kwade neigt en afhankelijk is van God en de kroon. De verlichte denkers zien de mens daarentegen als van nature goed, autonoom en onafhankelijk. Nuttigheid, de waardigheid van de mens en zijn streven naar geluk in dit aardse leven (en niet in het hiernamaals) vormden het uitgangspunt in de ethiek. De denkers streven naar een rationele en universele moraal, geldig voor het handelen van alle mensen op aarde en onafhankelijk van een godsdienst, en opdat iedereen de vruchten van de verlichting zou plukken, hechten ze waarde aan populariserende en pedagogische activiteiten. De nieuwe kennis kon het onderwijs verspreiden, waardoor er sprake zou zijn van morele vooruitgang.

Recht, staat en politiek

In het recht en de staatsorganisatie werden onredelijke tradities bestreden en hervormingspogingen ondernomen. Verlichtingsdenkers keerden zich tegen macht die alleen op het goddelijke of de traditie berust: de aristocratie, de monarchie en de kerk. De afwijzing van goddelijk gezag introduceert de scheiding tussen kerk en staat.

Kant

De drie Kritieken van de Duitse verlichtingsfilosoof en laatste universalist, Kant, gelden vanwege hun intellectuele diepgang als een mijlpaal in de westerse wijsbegeerte. Zijn meest toegankelijke tekst is het pamflet “Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?” (De beantwoording van de vraag: wat is de verlichting?) uit 1784. Het was zijn bijdrage aan een prijsvraag. Uit dat werk komt de bekendste definitie van de verlichting. Kant zegt:

“Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit. Unmündigkeit ist das Unvermögen, sich seines Verstandes ohne Leitung eines anderen zu bedienen.”

(Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van de ander.)

Deze onmondigheid is geen gebrek aan verstand, maar aan een gebrek aan moed en vastberadenheid en het blind vasthouden aan overgeleverde waarden.

De zinspreuk van de verlichting is ‘Sapere aude: Durf je van je eigen verstand te bedienen, maar je moest volgens Immanuel Kant, bij het nadenken over alles en bediscussiëren van ieder denkbaar onderwerp, gehoorzaamheid niet uit het oog verliezen.

Kritiek

Zowel in de achttiende, negentiende als twintigste eeuw kwam er fundamentele kritiek. Sommigen hanteren begrippen zoals contraverlichting of tegenverlichting om de kritiek onder een noemer te brengen. Het conservatisme en de romantiek zijn vroege reacties. In de twintigste eeuw bekritiseerde Louis-Ferdinand Céline in zijn Reis naar het einde van de nacht de vooruitgangsgedachte. Max Horkheimer en Theodor Adorno deden dit met hun De dialectiek van de Verlichting. Recenter positioneert het postmodernisme zich tegenover de Verlichting en verwerpt radicaal de zekere kennis in de wetenschap, de moraal, de politiek en religie en de daarop gebaseerde hoop.

–Verlichtingsdenkers gaan uit van de redelijke vermogens van de mens, dat kennis op te bouwen is en dat handelen op basis hiervan vooruitgang brengt. Tradities en instituties worden daarom geactualiseerd en dreigen zo te verdwijnen.

–De kritiek gaat ervan uit dat de rede en het kenvermogen van de mens beperkt is. Ingrijpen in de maatschappelijke werkelijkheid blijft dus moeilijk en kan aldus gevaarlijk zijn.

–De Verlichting en de moderne wetenschap persen mensen in een keurslijf en leiden tot nieuwe vormen van onvrijheid en onderwerping.

–Het idee dat de moderne wetenschappelijke kennis tot doorzichtigheid en beheersbaarheid van de maatschappij leidt, is volgens de kritiek niet juist. Rede, kennis en rationaliteit leiden tot vooruitgang op het wetenschappelijke en technische vlak en niet in de moraal, de politiek en het mens-zijn.

Wikipedia

Op overstorm.nl zijn de volgende aan de Verlichting gerelateerde artikelen te vinden: