De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van de morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.
zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held’re, verruk’lijk-meeslepende wijs:
‘het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.
Lees verder
Noten
Uit: Verzamelde gedichten
Bron: DBNL
Commentaar bij dit gedicht in: Meander magazine