Ik zat op school en kreeg weer te horen
dat de Toren van Babel
als een ton
in duigen had moeten vallen,
omdat de menselijke ziel
van de ene hoogmoed in de andere viel
‘en hoogmoed komt vóór den val’ –;
zij had haar grenzen niet willen bewaren,
zij had het niet kunnen verkroppen
dat de toppen des hemels onbereikbaar waren,
zij had Gods scheppingsmacht willen evenaren
en wat niet al!
en ik weet nog hoe ik
met een woedende kop achter mijn hand zat te brommen:
‘ja, huichelaar, díé kerels kon het niets verdommen
om na hun dood in den hemel te kommen;
zij wilden nú die befaamde muziek der sferen reeds horen
daarom trachtten zij dat gat in de hemel te boren;
zij wilden de banen der meteoren
en het blauwe stromen van het uitspansel horen,
daarom waagden zij hun ziel;
onvermoeid richtten
zij hun gespannen gezichten
op de tinnen der ruimte
en zij richtten een sterrenwacht
op, die van de toppen van dag en nacht
de hemel verkende en die de spil
wilde zijn van een herboren heelal.
van af de kantelen der ruimte
zagen zij nieuwe sterrenbeelden
de weg naar het zenit beklimmen,
nieuwe continenten tegen de horizon
van een nieuw getal.
dit, het begin te zijn van het heelal,
een karavaan in een onbestreden woestijn,
dit was de zin van het eminente Gespuis
op de Toren van Babylon;
alleen van dit Golgotha, deze Hoofdschedelplaats zonder Kruis
waaien de vanen van een nieuwe zon.’
Lees verder
Noten
Uit: Verzamelde gedichten
Bron: DBNL